Tab- D e voorpooten zyn geelachtig glanzig groen, de overigen echter zyn van
XXIII, ajs fret ly f : in het kruipen is deeze Rups ongemeen langzaam, gaande
het zelve op deeze wyze to e : z y zet vooreerst de beide näfchuitpoo-
ten Voorwaards, brengt ve^volgends de vöör- en overige pooten in bewee-
ging, en rukt daarmede zo ver voorwaards .aan, als zy haare nafchuifpop-
ten uitgeftrekt h e e ft : als zy v a l t , o f fterk behandeld wordt, rolt zy zig
geheel Zanaeri, en blyft in die houding zo lang, tot zy gelooft geene hin-
derpaalen meer in haare nabyheid te hebben; waarna zy haaren langzaamen
togt weder voordzet.
•§• 4 -
Den 7 September des jaars 176 2, begon myne Rups haare merkwaardi-
ge verandering: ten dien dage ontdeed zy zig van haare innerlyke onzui?
verheid, betrok ten gelyken tyde haar Winterquartier, onder de aarde, en
bereidde zig tut- een, met haar weefzel vermengde, fponsachtige aardkluit,
Flg. 2. zulk een ye rb ly f, als wy onder Fig. 2. vertoonen : in het zelve verander-
de z y niet eer tot een popjen, als in de naderende lente des jaars 1.7
toen zy haaren huid achter zig afftreek, en een popjen werd , dat eerst
groen. w a s , maar daarna rood-bruin , en eindelyk byna geheel zwart .en
F’S' 3- glanzig werd: Fig. 3. vertoont ons het z e lv e , benevens de afgeftroopte
h u id , en doet; ons. tevens, - waarneemen , dat het met de diklyvigheid
van deszelfs Rups overeenkomt : voor ’t. overige is dit popjen, ten op-
ziehte van zyne gedaante, even als.dat van andere Rupfen deezer. Clas-
fe., en heeft alles wat een popjen hebben m o e t: op de laatfte geleding
van haar achterfte, vertoonen z ig , in plaats van den fteelpunt, twee eenig-
zins groote, en een paar zeer kleine kromme haakjens, die men,. door het
vergrootglas, ten duidelykften kan z ien ; door middel van deezen houdt zy
z ig in haar aardkluit, en beweegt z ig , doch nu alleenlyk met haar achter-
ly f , in het ze lv e ,-wanneer z y eenige aanraaking gewaar wordt: deeze her,
weging is in den beginne heviger,. dan wanneer de Kapel reeds haare voj-.
wasfenheid heeft bekomen.
5-
Zes weeken waren genoegzaam voor de' rypwording van het popjen; na
verloop van deezen had ik , den 29 M e i, het vergenoegen, van de Ka-
p e l, met nog zeer körte vleugelen, uit de aarde te zien vöordkomen, en.
itaar de hoogte te zien ftygen ; aldaar hechtte zy zig met haare pooten
zodanig vast, dat zy haare over elkander geflagene vleugelen , ( die zeer
vochtig fcheenen te weezen,) zo lang liet - af hangen, tot zy hunnen vollen
w-asdom verkregen, en gedroogd zynde, de vlugt konden wederftaan, al,
het welk in een- half tiur gefchiedde ; daarna iloot zy haare yleugelen
kruj^T
kruiswys over elkander, en droeg dezelven plat boven het achterlyf, der- t .ib.
halven niet dakswys zo als andere Kapellen gewoonlyk do en : aan haaren x x i i i .
zuigfriavel ontdekte ik een dropjen vochtigheid, dat vry zeer naar water
geleek, en ’t geen haar by het uitkomen, waarfchynelyk, zal gediend hebben,
tot doorweeking van de aardkluit.
Daar nu deeze Kapel. geene der onaanzienlykften i s , zo verdient zy 00k
eene nadere en opmerkzaamer waarneeming, waartoe haar vliegende ftand,
de bekwaamfte zal weezen : ik verkies by haare voorvleugelen te beginnen;
deezen zyn niet uitgekapt, en hebben, over ’t algemeen befchouwd,
een donker bruine , o f kastanje - kleurigen grond, waarin men vooreerst,
naar den .buitenften rand to e ,. twee heen-en-weder loopende zwarte ly-
nen z ie t, binnen welken men een eenigzins helderder bruine ruimte, dan de
grond van dezelven belpeurt; en nevens dezen, twee andere dergelyke,
• doch niet uit elkander, maar digter zamen loopende lynen. Z o ziet
men van het gewricht des vleugels, tot over het midden van denzel-
v e n , digt naar vaoren van den rand, een helder, okergeele, langwerpi-
ge vlek, die met den grondkleur vermengd is , en achter z ig , en tusfchen
de vleugeladeren nog eene kleine zwarte v le k ; op deeze echter nog twee ander
ren , (als een kleine bruin - achtig graauwe, en een groote zodanige, die. onge-.
ly k , en byna. maanswyze, met helder- oker - geel ingevat is , ) welke vlek-
ken , derhalven, wegens haaren helderen k le u r , op een donkeren grond,
onze Kapel een tamelyk goed figuur doen maaken.
H 7 '
• De achtervleugelen zyn op dezelfde wyze glanzend, en van een helder
graauwachtigen geelen' kleur, die met zachte bruinachtige aderen doorwe-
ven , en voor den buitenften onuitgekapten rand, met een donkergraauwe
ftreep omgeven is.
De kop van de Kapel, de baardipitfen en de halsbanden, (indien ik dus
mag fpreeken,) die zyne beide fchouderbladen bedekken, zyn van eenen
graauwen met oker- geel gemengden kleur 5 de oogen zyn intusfchen donker-
bruin; de zuigfnavel, dien z y , denzelven niet gebruikende, zamenrolt, is
brüin-achtig g e e l, en de beide hairdunne voelhoornen, zyn bruin : de kleur
van den rüg komt echter-met dien van de vleugelen overedn, en zyn ka-
ftanje-bruin: naar het einde van den rü g , is zy met geelachtig graauwen-
hairen bewasfen: deeze leggen over het op dezelfde wyze met bruinachtig.
graauwe haartjens bedekte achterlyf. ■ , -