§ •2 .
Tab. X. Het verlangen veeler Liefhebberen is tot hier toe de beweegreden geweeftr
waarom ik de afbeeeiding en befsbryving van btritenlandfche Vlinders,. ton on-
derwerp van die myn Werk, verkooze» hebbe. ’E r zullen voorts nog twee Tab.
tot dergelyke Infeiten, als niede, geiyk ik reeds gezegd heb, tot eene groote
Spin betreklelyk zyn. Dati, daar ik ook gaarne genoegen wil geevfcn aan de»
fmaak.van hun, die liever op ändere foörten van Infeilen hunne opmerkzaamheid
1 M B zal ik, zo. dra de buiteniandfehen afgebandeld zyn, my tot de Infeiten
van ons Vaderland wenden, en derzelver merkwaardigheden, die niet minder
ohze befehouwing vorderen, tot voorwerpen myner waarneemingen Hellen,-----
Op d'eeze wyze zullen de Liefhebbers van andere lnfeften hunne begeerte ver-
vüldzien; en zy, die bovenai de Vlinders gadeliaan, zullen ’t, hoop ik , niet af-
keuren, dat zy in myn Werk, eene zelfde vermengende afwifleling, als in her
Derde en Vierde Deel van dat van R o s e l , aantreifen. Hier door zal ik my
kwyten, van myne beloften, ( bladz. 3. §. 3. ) dat ik my, met het verhande-
len van de Oollindifche infeiten, niet te lang zou öphouden; maar ook, door
een genoegzaam getal van inlandfchen, het genoegen van myne waarde Leeze-
ren zou trachten te bevorderen. Om niet te melden, dat ik , door my langer
öptehouden met buitenlandfche Schepzelen het ontydig verwyt te vreezen had.,
dat ik die seenen volgden, welken in hunne ontvouwing der Natuurlyke Hiftorie
tponen dat ze meer kennis hebben, van den Olyphant, den Drommedaris en
den Vogelftruis; dan van ons inlandfch Rundvee en Laltdieren, van den Leeu-
werik, den Nachtegaal, enz.
§• 3*
Na deeze niet ondienftige vooraffpraak, zal ik nu overgaan, tot de beichry-
% vina der Vlinders op Tab. X. afgeroaald. ’t Zal niet -noodig zy» een breed-
voerig bericht te geeven van de zieh daar op vertoonende vlekken en derzelver
cedaante', nademaal ik my ten getrouwfte bevlytigd hebbe, om dezelven over-
eenkomitig met de natuur aftebeeiden, ’t welk in dir geval meer afdoet, dan de
naauwkeuriglte befchryving. Vooraf moet ik hier ilechts nog aan merken, dat
de Vlinder op 'Fig. 1. afgebeeld , meer dan eenige andere vanzyne Clafle,
hezienswaardig en zeldzaam is; vermits hy met zo veele groene Vlekken verfierd’
is; welke koleur, volgens myne aanmerking op bladz. 24. by deDagvlinders,
zeidzaam, en nog veel zeldzaamer dan by de Nachtvlinders befpeurd wordt;
waaroi» ik ook oordeele hem gevoeglyk te kunnen noemen: *
B e n z e e f zeldzaamen don k e r -zw a r tb ru in en g ro en -en witge-
vlek ten W e s t i n d i s c h e n D a g v l i n d e r der eerfle
C la ß e , ' u it Suriname»..
* Hv wordt in Linn. Sjß- Nat. Edit. XII. f . 779. fp. 176. genoemd Nympb. Pbal. Amphin*-
me, de Zuid- Amerikaanfche Ampbinome j de Blaauwwolk; de Gemarmcrde Ampbinmt}
en de Hieroglyphen - Vlinder. -
§. 4-
De MH af beelding vertoont ons den Vlinder met uitgefpreide .Vleugelen;. Tab. X,
welken, over het geheel, een zeer donker zwartbruineti -grond hebben. Op.FlS- 9
ieder.;Voorvkugel ziet men, in dihn, grond, eene groote-breede, en, döor de
zwarce aderen des Viengels, Zestnaal verdeelde witte dwarsvlek; welke zieh byna
door het midden' des Vieugels uitftrekt, en van achteren aan den eenigzins uitge- ■
fchulpten buicenrand eindigt. In deezen zelfden Vleugel ftaat, boven aan den. '
rand,, nog eene kleene, w-itte, byna maanswyze vlek., Ook zyn in ieder Achtervleugel,
naar den buitenften rand, die eenigzins:-u.itgefchulpt is, tulTchen de
eerfte fchulpen, twee dofwitte vlekken ; buiten welken de helder-groene vlekken,
waar van alle de Vleugelen rykly’k vöorzien zyn, den Vlinder, het grootile
fieraad geeven. De-viekken hebben in de voorile Vleugelen meeftendeels eene
onregelmaatige gedaante; waartegen zy zieh in de Aehtervleugelen veelal ge--
fghikt, regeimaatig, voorwaards puntig, en achterwaards tweehaekig vertoonen.
Voorts zyn ze door vyf Zwarte aderen van elkander gefeheiden, en fluiten in haar
midden eene byna bartswyze groene vlek in zieh. De uitgefcbulpte buicenfte
rand is, benevens de binnenfte halve vleugelruimte, mtde met groene, doch
meeil onregelmaatige vlekken bezet.
W yde rs zyn de Vleugelen van deezen Vlinder, tegen den binnenden en.naar
het Achterlyf toeiiggenden rand, bruin en hairig; de Kop en Hals zyn roedach-.
tig-bruin; maar de Rüg en,het körte dikke Achterlyf, een kenmerk dat hy toc
het Vrouwelyke geflacht behoort, zwartbruin.
§• 5-
Op de benedenfte zyde is deeze Vlinder, welke in de tweede Fig. zittende, Fig. 2,
en met om hoog geklapte Vleugelen, afgebeeld gezien wordt, gantfeh anders
geileld dan op de bovenfte zyde. Men ontdekt hier ook, zo wel opden Voor-ajs
Achtervleugel, eene andere, naamlyk eene bruine grondverwe, die zieh in de»
Achtervleugel veel donkerer vertoont dan in den Voorvleügel. Want de Voor-
vleugel, dien ik nu nader befc'hryven zal, heeft, alleeolyk boven over de witre
dwarsvlek, die zieh alhier byna even als op de. bovenfte zyde vertoont, eene
eenigzins donkerbruine koleur, die echter onder deeze vlek helder en meer geel- ■
bruin wordt. Bchalven de groote witte dwarsvlek ftaan ’er nog. twee. andere
kleene witte, en ¿¿ne groene vlek; van welken de grootile witte ook op de b o
venzyde gezien wordt. Aan dui buitenften rand van deezen Vleugel, ziet men
nog vyf dofwitte en ¿¿ne groene ftofvlek.
Niet ver vah het gewricht des Viengels befpeurt men, tuflehen de twee Hoofcl-
aderen, nog eene wat grootere vuurroode vlek.
Met