Tis, het o v e r i g e , de daaruit voordgekomen Rups altyd alleen vond, vermoedg
Xa v x j]j (jat; j£apei haare eiären in het voorjaar, op de eerst uitgefprotene
takjens van een’ pruimboom, ook ilgchts ieder afzonderlyk zal leggen.
§ 21.
Myne begeerte om de waarneemingen, ■ die my reeds voorheen, in ver-
fcheidene vochten, zaaddiertjens hebben doen vinden, te _ herhaalen, en
my daardoor van de waarheid myner ontdekkingen te overtuigen, ,deed my
andermaal befluiten, niet alleen het bovengemelde zuiveringsvocht, datmy-
jie vrouwlyke Kapel, nu uit het popjen gekomen zynde, had laaten vallen,
•maar ook het voeht van haare onbevruchte eieren, onder voortreffelyke ver-
grootglazen te brengen.- de uitneemende deugd van deeze glazen, had my
■reeds het genoegen verfchaft, de zaaddiertjens van groote fchepfelen, met
■hunne ftaartjens, zo dikwyls ik maar wilde, en zo goedmogelyk, te be-
fchouwen; thans deeden zy my o o k , in de gemelde beide vochten, eene
door elkander woelende beweeging, gelyk eenige zaaddiertjens altyd ge-
-woon zyn te maaken, waarteneemen; deeze ichepfeltjens waren van eene
ovaal-ronde gedaante, doch hadden geene, o f ten minsten niet zo lange
ftaartjens, als de zaaddiertjens doorgaands hebben: offchoon nu de beweeging
die ik zag my voorkwame als eene volftrekt willekeurige dierlyke be-
weeging, weet ik echter wel dat men dergelyke verfchyningen, niet wel
als zeker kan houden, alvoorens ons dat geene, wat wy gelooven gezien te
hebben, ook door een goed Zonne-microscopium vertoond is : daar ik
derhalven deeze vochten nog niet onder zulk een mieroscopium, ( dat my 9
■tot myn hoogst genoegen, de zaaddiertjens uit manlyke fchepfelen ten aller-
duidelykften ve rtoon t,) heb kunnen brengen, en voldoende onderzoeken,
begeer ik , niettegenftaande het groot getal ooggetuigen, welken hetzelfde
met my gezien hebben, myne ontdekking niet voor volftrekte waarheid op-
tegeeven, aleer het zonne-microscopium my eene dergelyke verfchyning
heefc doen zien, het welk echter ongelyk veel rhoejelyker, dan alle andere
proeven , zal vallen, zo deeze ovaal-ronde diertjens geen’ ftaart mogten hebben;
want geftaarte diertjens kunnen het benedenwaards vloejen van het
vocht dat op de lootrechtftaande glasfchyf, van de fchuif aangebragt wordt,
tamelyk w£l verhinderen en den aandrang van denzelven wederftaan: zo
derhalven deeze ovaaleligchaamtjens noch ftaartjens, noch andere ledemaa?
ten hebben, die den aandrang van de loodrecht afvloejende ftoffe, offchoon
deeze niet buiten haaren voehtkring loope, kan verzwakken; houde
ik die diertjens voor niet fterk genoeg, ja mogelyk voor geheel ongefchikt,
om zig willekeurig te kunnen beweegen, in een voch t, dat gelegd is op de
niet horizontaale, maar loodrecht geplaatfte vlakte van een glas: ik zal myne
voornaamfte bezigheid maaken van dit alles met alle mogeiyke zorgvuldig»
|jeid en opmerkzaamheid te pnderzoeken, 9?»
5? 1 S T f t k I E d e r . I N S E C T E M; 183
§• 2a. ■
. Eindelyk befchouwen wy op onze X X V I . Plaat, nog eene aartige mahly- t ,\».
k e en een wyfjeris Span-kapel, het bezit van welken ik te danken heb aanXXVI.
de goede genegenheid van myn waarden Bagunftiger, den Heere W e i s m a n -
t e l , ook,' S c h n e i d e r genaamd, een waardig Candidaat te Erfurt,
wiens vriendlyke mededeeling ik niet zonder het verbindendfte gevoel van
dankbaarheid kan gedenken: de gemelde Kapel, mag, naar myne gedachten,
den naam draagen van,
Ztehelder- leer-geele Span-kapel, met in- en uit - loopende,
■ bruinachtig - geele '.cierlyk getekende vleugelen, behoorende
tot de der de Clasfe der Nachtvlinders.
Tab. XXVI. Fig. a en b.
Fig. a. Vertoont ons de manlyke en Fig b. de vrouwlyke Kapel; bei - Fig. *
den zyn z y echter van gelyke tekening en kleur, zo dat z y alleenlyk te m b-
onderfcheiden’ zyn door haare voelhoornen, welken by de vrouwlyken
dünner en by de manlyken breed en baardig z y n ; ook wordt het gezegde
-onderfcheid kenbaar door het achterlyf, het welk by het wyfjen dikker dan
by het roannetjen is.
,$• 23.
Het zal derhalven voldoende Weezen, wanneer ik het mannetjen alleen
befchryf: deeze heeft dan zeer cierlyke uitgekapte achter - en voor-vleugelen
, welken, benevens den k o p , de voelhoornen, den hairigenrug en het
achterlyf, helder - oker o f leer - geel van kleur, en doorweven z yn , met
zichtbaare, meerendeeis geelachtig-bruine, offchoon niet zeer fterke aderen;
de vier uitgekapte vleugelranden, zyn allen van een donker bruih
boordfel omgeven, welk boordfel zig met eene bruin- roodachtig- geele
kleur, waarmede de vleugelen ter dier plaatfe aartiglyk befchaduwd z y n , op
dezelfde wyze vermengt, als mede nog twee andere ftreepen die dwars in en
uit- waards over denvleugel loopen, en van een geel-roodachtig bruine
kleur z yn ; deeze. ftreepen zyn echter op de achter - vleugelen niet zo kenbaar,
als op de voorvleugelen: intusfchen verkrygen. die deelen van de
Kapel door dit alles een zeer goed aanzien.
De oogen zyn donkerbruin, en de körte zuigfnavel dof - g e e l: volgends
. ontvangene berichten van den bovengemelden begunftiger, is deeze zeld-
zaame Kapel, in het Erfurtfche, onder den naam van Kt h e r s vogeltjen be-
. Ä a 3 k e ad ,