T ai?.
XXIV.
tekenden k o p , dikke pooten en een eenigzins helder ly f : niet Jang daai-
na werd zy donkerder, haar verlorene eetlust kwam weder, en , om kort te
gaan, zy verkreeg eindelyk de grootte en gedaante als onder Fig.a.. volr
gends welke z y , volwasien en uitgeftrekt zynde, byna de langte van
i i duim heeft.
Vermits ik myne Rnps nu onder Fig. i , reeds uitgeftrekt voorgefteld
heb, en z y , in rüst zynde, zulk een houding aanneemt, dat zy het vöör-
l y f na het achterlyf toe kromt, heb ik haar in de tweede iiguur als zo-
danig voorgedragen.
H 3v
Haar kop is eenigzins groot, glanzig, en helder-bruin; om- haar voor-
hoofd heen loopen twee zwarte ftreepen, onder en tüsfchen welken zig
n o g een kleiner vertoont, benevens het gewoone getäl- van oogen: haar
ly f is thans eenigzins dikker dan voorheen, en de kieur van . haar vel
over ’t algemeen, iet helderder, vallende in het helder - bruinachtige; zy
heeft ook eenen kleinen glans, ter oorzaake van haare dikte, en glad-
heid.
De eerfte geleding vertoont ons van boven een bruinachtige, glanzige,
en met zwart getekende vlek: van deeze eerfte geleding tot over de la'äs-
f te , zien w y , over het midden van den rü g , e en .zo dünne en zo digt
zamengevoegde, dubbelde, donkere ly n , dat z y naauwlyks meer dan eene
enkelde fchynt te weezen; naast dezelve flaan op iedere geleding vier
kleine zwarte punten; door eenige'van deeze punten loopt, aan iedere
zyde van den rüg, eene golfswyze donkere ly n , op welke voords een
helder-bruinachtige, zig onder naar de luchtgaten toe ftrekkende, en weder
door een dergelyke lyn ingeilotene ruimte, volgt, waarna de iet donkere
grondkleur van de Rups te voorfchyn komt, in welke zig de negen luchtgaten
, aan de gewoone geledingen, als zwarte o.vaale punten, vertoonen:
beneden deezen, is onze Rups aan iedere zyde van het ly f , me't een hef-
der - geelachtig gfaauw. borduurfel verfierd, en een zelfde kleur heeft ook
de onderfte zyde vah het lyf.
De zes fpitfe voorpooten zyn glanzig geelachtig bruin, de overigen echter
zyn van kleur als de Rups zelve, alleenlyk met dat onderfeheid, dat
z y van onderen met zwart ingevat zyh.
§• 4-
T o t het kruipen gebruikt z y veel tyds, en om te rüsten zyn de fchaduw
dliwachtigfte plaatfen haar de lieffte, het welk de reden is , dat men haar T a b .
zelden te zien krygt, vermids zy. zig veel meer onder dan op de bladen van XXiv,
de zuuringplant oevindt: ■ onder de gezellige foorten van Rupfen kan zy
derhalven niet betrokken Worden; gelyk ik haar ook altyd Hechts in de
eenzaamheid en alleen heb gevonden; zy kan niet -wel verdraagen dat men
haar betaste; zo dra men haar te na komt rolt z y zig o p , gelyk wy. haar
op Plaat X X lI l afgebeeld hebben, en zo als zekere andere hairige Rupfen
doen, en blyft zo .lang in dien ftand, tot z y geene verdere veront-
rusting meer vermoedt.
Ä gä §• ■
. De zülken van deeze Ru pfen, welken ik in de herfst gevonden heb,
gingen pok nog in den herfst tot haare verandering onder de aarde over,
na zy z ig , volgends gewoonte, van haare onzuiyerheid gereinigd hadden:
zy bereiddeu van de aarde, een hol, en van binnen zo veel mogelyk glad,
ve rb lyf, dat van buiten wel gelloten was QZie Fig.- 3) ; dit maakten zy Fig. 3.
flo.or kleine worteltjens en een zeker kleverig vocht (dat z y , hoewelfpaar-
zaamlyk, uit een wrat, die zy onder haar bek hebberi , uitperften) nog
hechter, entot het oogmerk bekwaamer; in dit. verblyf, veränderen de,ge-
melde Rupfen die laater gevonden worden, niet zo fpoedig tot pop-
jens, als die geenen wellten men in Juny en July vindt, en wie het,
ten ¡dien tyde gewoone warme weer, niet weinig te ftade komt, ter vor-
minge haarer leden, en derzelver ontwikkeling, waarom dezulken ook ge-
meenlyk 11a v y f dagen reeds veränderen: deeze laate Rupfen hebben dan
een langer tyd noodig, en blyven geduurende den gantfchen winter door
Rups-;.maar eenigzins dik opgezWollen, en met een naauw zamengetrok-
ken ly f ; met dat al blyven z y o o k , onmagtig om het minfte voedzel te
gebrüiken, onveran,derd liggen, tot dat de Len te , en het zachte w e e r,
haare aannaderende verandering bevorderen.
$.,6.
Den 4 Maart van het jaar 1763 opende ik zeer voorzichtig, ¿¿n der .
winterverblyven van myne Rupfen, om ’er het popjen, ter afbeeldinee,
Uit te neemen: maar ik vond , in plaats van het popjen, de Rups zelv
e , die wel nog'leefde, maar echter onmagtig fcheen: het geen ik nog
meer bewonderde was , dat z y al haare krachten verzamelde , zig weder
op de pooten begaf, en terftond bezig hield met de gemaakte opening
weder te floppen, hep geen tamelyk zwak te werk ging, echter volbrast
z y deezen haaren arbeid gelukkiglyk, zonder haare verandering te benadee-
Jen; eene verrichtmg, waarlyk, die meer dan eene loutere werktuiglvke
beweeging ten grondflage heeft: maar ook gefteld, de Rüps/handelde in
T 3 dee