Tau. Q R o fa ß lv e s tr i') kanaantreffen: de eerstgemelde vertoont ons zelfs nog
L eene andere Ru ps, van dezelfde gedaante, uit welke hy echter, ( is ’t anders
dat hy zig niet bedriege, ) eene andere Ka'pel, dan de onze gewoon is
voordtebrengen, doet ontftaan; voorgeevende dat hy deeze zyne Rups op
een Sleedoorn, o f wilde pruimboom, ( Pruno f ilv e s tr i') gevonden, en bemerkt
heeft, dat z y in een koperkleur fpinfel to t een popjen veranderde.
§-.2-
T a*. Op de XXI T a b , fig. i en a. vertoon ilc de rups in haare natuurlyke
x x i. en volkomene grootte, zynde nog geen duim lang; des niet tegenftaande
1 hebben beide bovengemelde Engelfche Natuuronderzoekers, dezelve veel
grooter afgebeeM: mag men derhalven deezen hunne afbeelding voor waar-
heid aanneemen, zo is daaruit te befluiten, dat die rupfen welken in En ■
geland gevonden worden, onze inheemfehen overtreffen.
> 3-
Haar kop is , over de helft eenigzins afgedeeld, vanvooren in tegendeel
p lat, onder breeder dan boven, en is van eene wat hoekige gedaante,
geel-bruin van kleur, en heeft aan beide zyden twaalf kleine oogen; over
’t algemeen is haar gantlche ly f kaneel - bruin, welke kleur echter op den
rüg afgebroken wordt, door eene in tweeen afgedeelde hoog-vleeschkleuri-
ge vlek, die tamelyk groot, in de midden eenigzins breed, en voorwaards
naar den kop wat fpits toeloopende i s ; deeze vlek is geplaatst op die geladin-
gen , onder welken de vier paar ftompe -• buikpooten ftaan: vöör dezelve
ziet men nog eene andere kleiner witte vlek,. haar begin neemende naby den
k o p , uit twee witte kapswyze fmalle ftreepen o f zyranden, welken de drie
voorile geledingen beflaan: midden door alle de geledingen van den rüg
loopt eene zeer fmalle donkere ftreep: boven op het midden der derde gele-
ding, fteekt echter een zeer byzonder kaneel - bruin, fpits en voorwaards
gekromd deel u it, buiten ’t welke, z ig , naar achteren to e , op de laatfte
geleding, nog. een dergelyk ongewoon deel vertoont, hebbende eene iteels-
wyze gedaante, even als wäre het een klein ilaartjen; bepaaldlyk ftaat dit
deel daar, alwaar by andere Rupfen het zogenaamde ilaartklapjen eindigt,
en onder ’t welke die werktuigen liggen, waardoor zy zig van haare
uitwerpzels ontdoen, die echter 00k by deeze Rupfen aanwezig z y n , en onder
welken 00k anders het bekende paar nafchuifpooten, die onze Rups in ,
5t geheel niet heeft, ftaan. De gemelde ftaartpunt is roodachtig bruin, en
daarin van de zogenaamde hoorntjens, o f ftaartpunten der meeste Rupfen
van de eerfte Clasfe, (waartoe deeze niet behoort,) onderfcheiden, dat
het niet gebogen, maar recht is ; 00k niet achter o f boven op de laatfte
ge- |