T ao. deezen flechts werktuiglyk, en men wilde dit anders zo gering geacht
x x iv . fchepfel, alle begrip, inbeeldingskracht, en het vernuft ontzeggen, ja haar
alleen houden voor een zo- künftig en fyn ftoflyk zamenftelfej, op het welke
f l de uitwendige perüng van de lucht, van het licht, en van hetgeluid, enz.
zodanig werkte, en het in zulke beweging konde brengen, dat zy icheene
willekeurig te werken, zo zoude zulke eene dierlyke machine, evenwel
nog groote, ja grootere bewondering verdienen, dan het grootfte en aan-
zienlykfte voordbrengzel der kunst; dm dat het, na zulke eene merkelyke
verandering haars werktuig gelykende ligchaams, (als. de verandering tot een
popjen naamlyk,) echter haar reeds voor lang volbragt bouwfel, dat nu
flechts een weinig befchadigd is, om zo te fpreeken weder van meuws
■af aan kan beginnen, de befchadigde plaats ontdekken, en de verbetering
in ’t werk ftellen, zonder daardoor iet aan haare overige werktuiglyke
bedryven te benadeelen ; maar is iet dergelyks wel van een bloot dier-
lyk werktuig te verwachten? en zoude wy alle zwaarigheid in deezen te
• boven komen, zo wy de dieren begrip, inbeeldings- en oordeel■ kracht en
geheugen volftrekt ontzegden? zou niet veel eer een voortretfelyke r.e j -
m a r u s , ons op zyne zyde trekken, en zouden wy hem niet gelyk moe-
ten geeven, als hy zeg t: Dergelyke voorbeelden toonem overtuigena,
dat de dieren een bepaald model van hunnen arbeid in hun hoofd tiefe
ben, en het afwykende, of verftrooide naar zulk een yoorichrift ver-
„ anderen, en tot zamenftemming brengen ; gevolglyk , dat z y n i e t , als
„ enkele werktuigen, aan hunnen zekergn arbeid bepaald zyn? — Xn-
derdaad onze Rups heeft zig in voorverhaalde werkmg, meer künftig dan
werktuigelyk getoond; waarom ik het liever houde met den gemeinen
Heere r e i m a r u S, (die in zyn nuttige waarneemingen over de dritten
der dieren, hoofdzaaklyk echter over hunne kunstrdriften, deeze onvep-
nuftige fchepfelen, voor ’t minst zo veel deels aan het verftand geett, als
zytot hunne dierlyke verrichtingen noodig hebben,) dan met den anders groo-
ten g a r t e s i e j s , of andere, met voorgemelde gevoelens ftrydende den-
kers : indien ik intusfchen myn onderzoek meermaals hadde willen hernaa-
len, zoude myne Rups zekerlyk te vgr verzwakt, en voor de verandering
onbekwaam geworden zyn.
. §• 7 -
Om my nu niet van myne Kapel, waarop ik zulke eene. groote hoop
gevestigd had, geheel te berooven, begroef ik de Rups weder zorgvuldiglyk
onder de aarde, en zag niet eer weder na haar om, als in de maand van
Mei, toen ik , tot myn grootfte gehoegen, een popjen vond, zo als on-
F,v. /¡.. der Fig. 4. afgebeeld is , achter welk de afgeftroopte Rupfenhiud nog lag,
die by het aanraaken nog eenige beweeging maakte; wel is waar, zy zag
. . . ^
’er niet zo lenig uit, als de Heer R ö s e l haar in zyn 3 'Deel. Tab. Tab.
LXXI. Fig. e. 13. voorftelt, maar het kan weezen, dat daar myne K a - •
pel alleenlyk vrouwlyke Kapellen voordgebragt heeft, dat uit de andere
mogelyk een manlyke zoude geboren zyn geworden; en dat derhalven dit
onderfcheid alleenlyk door de . verfcheidenheid van het geflacht veroor-
zaakt wordt.
Behalven dat fcheen z y , met betrekking tot ha$ zeer fterken glans en
geelbruinen kleur, veel overeenkomst te hebben met dat popjen, ’t welk
ik opTab. XVII. van deeze myneBydraagen heb voorgefteld;wantnietalleen
zyn haare ledemaaten en luchtgaten zeer kenbaar; .maar zy heeft 00k nog
aan die plaats, alwaar het gewricht van de fcheiding des vleugels, en de
oogen, door de fchors van het popjen heenfchynt,_ een klein _ zwart vlek-
jen; ja indien het voorfte gedeelte van den rüg, niet een weirfig hooger,
en de plaats -der voelhoornen, niet wat naauwer wäre, konde iemand die
dit vond, het zeer gemaklyk voor het andere neemen: by het aannaderen
van den tyd waarin de Kapel zoude uitkomen, werd dit popjen donkerder
en bruiner, en toonde, door de fcheiding der vleugelen, de aderen
derzelven zeer duidelyk aan.
Op de laatfte geleding, naar achteren toe, heeft dit popjen in plaats
van een fteelfpits, twee lange gekromde haakjens, (welken nog twee kleinen
naast zig hebben,) die het in zyne verblyfplaats tot vasthouden
en beweegen moeten dienen.
Omtrent het einde van de maand Mei, kwamen twee Wyfjens kapellen
te voorfchyn, zulken naamlyk als onder Fig. 5. vliegende, en onder Fig. 6. Fig. 5.5.
in eene zittende houding, (uit welke haare wyze om de vleugels te draa-
gen is afteneemen,) vertoond worden; ik beken dat myne verwachting,
op veel fchooner Kapellen, - indedaad door de uitkomst niet bewaarheid
werd; want zo wy haare gedaante en kleur in ’t 00g houden, fchynen de
onuitgefchulpte voorvleugelen helder- geelaGhtig fleeht brnin te zyn, door-
trokken van veele fterke aderen, wier tusfchenruimte menigmaal als don-
kerbruin voorkomt.
De achtervleugelen hebben mede geene uitkapfels, en eenen flechten in
’t bruinachtig graauwe vallenden kleur ; 00k geene zo fterke aderen als
de voorvleugelen: haar kop, dien zy eenigzins naar de laagte draagt,is,
benevens den rüg, die aan den halskring flechts iet of wat bruin gete-
kend is, zo wel als de pooten en de voorvleugelen, van eenerleieti kleur.
Haa