van gemelde haaken, kan het popjen zig in deszelfs, uit enkel draaden ver-
vaardigd yveefzel, vasthangen, en zig zonder groot bezwaar, o f te duchtene
befchadiging, zo fterk beweegen, dat het de lluipwesp moejelyk. moet val-
len , het met eieren ( wier uitbroeding noodzaakelyk den ondergang
van het popjen ten gevolge zoude hebben ,) te beieggen: echter Itunnen,
behalven dat, zulke haakjens daartoe dienen, dat, als de Kapel wil door-
breeken, de fchel der pop, door de inwendige beweeging derzelve, niet
heeu - en weder - gellingerd, en haar daardoor het uitkomen niet bezwaar-
ly k , o f geheel onmogelyk gemaakt, en zy niet verminkt worde, maar dat
die fchel o f fchaal in tegendeel vast hangen blyve, en door den kleinen we-
derfland, welke het gevolg van zulke eepe houding moet weezen, de werking
van het popjen, voor de kapel gemaklyker maake. ----- Een blindlings
vorichen naar de reden, waarom evenwel andere poppen, welken van der-
gelyke haakjens niet voorzien z yn , echter volmaakte Kapellen voordbrengen;
m waarom de groote Bouwmeester der Natuur, deeze foort van Rupien,
ten dien opzichte met iet byzonders, ja fchier overtolligs, Bedeeld heeft,
zoude ons geen voordeel aanbrengen, en wy zouden na afioop van alle
bedenkingen moeten bekennen, dat' wy veel te weinig verftänd en fcherp-
zinnigheid hebben, om over alle Gods oogmerken te kunnen oordeelen: het
zoude even moejelyk vallen de overtolligheid van de bedoelde deelen deezer
popjens te betoogen, als het voor ons onmogelyk is te doorgronden, alle de
middelen die door de hoogfle Wysheid deezen o f geenen popjens ,.ter hunner in
fl andhouding, verleend zyn , welke middelen, offchoon niet ajtoos onder
het bereik onzer zintuigen vallende, echter ongetwyfeld van het zelfde nut,
als'de meer gemelde haakjens zullen weezen — - lieyer bewonderen en
roemenwy, ook hier, eerbiediglyk,. de oneindige almagt en het toeverzicht
van den Eeuwige , die, in de eerfte dagen der wereld, door zyn a lles
vermögend woörd, da'ar zy ! zo veele duizende fchepfelen op denmaal
liun aanzyn gegeven, en de regelen der werkende Natuur, tot aan het einde
van alle dingen bepaald heeft.
§• H.
Het Kapelletjen waaraan dit popjen ten verblyf heeft verftrekt, kwam in
den nacht van den 20 April des jaars 1 7 6 a , en derhalven eenigzins vroegtij-
d ig , waarfchynelyk wegens het toenmaalige fchoone lenteweder, ten voor-
fchyn, na vooraf een dropjen reinigingsvöcht te hebben laäten vallen : ’twas
een mannetjen, en had baardachtige voelhoornen: Fig. 6. vertoont ons het-
z'elve in zyne vliegende houding : zyn. geheele ly f , zyn ko.p, waarin groene
oögen flonden, de voelhoornen^ de pooten, en vier vleugelen, zyn , over
’t aigemeen befchouwd, vän eene donker • roodachtige, o f eigenlyk donker-
oker geelachtige grondkleur; echter fchynt de kleur der achter - vleugelen,
een weinig helderder te zyn dan die der Voor-vleugelen.
Dep-
Deeze loopen aan den buitenften rand aartig in en uit, en hebbenvöör dienT,vn.
rand een zeer fmalle bruine invatting, die echter aan de voorfte vleugel-XXI-
höeken zwart is ; Vöör deezen fmalle invatting ziet men een ander, maar
breeder, ookergeel boordfel, op welk een nog breeder uit- en in- loopend
e , mat-bruine vlek volg t, die dwars oyer het midden van de vleugel ftaat:
W i l k e heeft in dezelve 66n, A l b i n echter twee donkere vlekken waar-
genomen, welke vlekken mogelyk by eenigen gevonden worden, doch die
ik intusfchen niet ontdekt heb.
Op de achtervleugelen vertoont z ig , in het midden, ook wel een breede
doch veel bleekere vle k , en deeze vleugelen zyn aan den buitenrand niet inen
uit-loopende,maar rond; en ’er ligt voor dien rand ook eene zeer zacht-
bruine invatting.
: f . 12.
HetvrouwlykKapelletjen, is , wat de kleur betrcft, het zelfde als ’t manly-
k e , en onderfcheidt zig. van dit älleenlyk door haare dünner voelhoornen.
Fig. j . vertoont ons haar, zittende, met geflotene vleugelen,'die z y een Fig. 7.
weinig dakswyze draagt; in dezelfde Fig. zien wy ook ’t eerste paar haarer
voorpooten, en haare eieren, uit welken de boven befchrevene foort van
Riips te vöorfchijn kwam : zy is afgebeeld, met voorwaards uitgeflrekte vo e lhoornen,
alhoewel z y , vliegende, gewoon is dezelven rugwaards te trek-
k en : haare eieren zyn klein, ovaal, en van eenen bleek - geele kleur; ik
vermoede dat zy die op zulk eene plaats zal leggen, alwaar de uit dezelve
voordkomende rupsjens , terftond voedzel kunnen bekomen.
Dat deeze Rups ook hier ter plaätfe gevonden wordt is zeker, want nog
onlangs heb ik zulk eene Kapel vinden zitten, aan den flam van een laagen Eik
Thans ga ik over tot de befchryving van eene andere Rups, waartoe de
afbeeldingen op de XXII. Plaat my aanleiding geeven. ------ Men kan de
Rups welke ons aldaar vertoond wordt, voegelyk noemen,