S- 4-
T ab. III. Maar het is niet noodig over die onderwerp breeder uit'te weiden. Het getal
m IV.- van de Liefhebbers der Infeften-kennis is toch fterker, dan dat van derzelver
verachtcrs; dcs-zal ik my, dan eerft; met een antwoord, als dat van L e s m r ' ,
behoeven te wapeneti, wanneer my eene dergelyke vraag gedaan wordt, en men
myne werkzaamheid mede onder het nuttelooze en tydverkwiftende telt. Het is
voor tegenwoordig genoeg dit flegts in het voorbygaan aangemerkt te hebben;
op dat het niet fchyne zoude, als hadde ik dat geene, ’t welk ik verplicht was.
te zego-en, vergeeten; «nmy t$n een misüag fchuldig gemaakt, dien de Geleerde
B u f f o n in verfcheiden Schryvers-, en zelfs in den by alle Natuuronderzoe-
kershooggeachten A l d r o v a n d u s , berispt heeft. ( a .)
De okergeele zwartbruin geylekte, en met twee groote hoog~
blaauwe weerfchyn- vlekken verßerde O o s t i n d i s c i i e
D a g v l i n d e r , van de,.eerße. Claße*.
T ab. III.
Ik geefaan deezen Vlinder die benaaming, naar zyne hoofdverwe en vlekken,
met welke hy op de bovenfte zyde zyner Vleugelen pronkt. De onderile zyde is
niet zodanig eene hoofdkoleur niet voorzien, en kan gevolglyk met geene kente-
k e n e n d e benaaming uitgedrukt worden. Het reeds meermaals aangehaalde bericht
noemt hem, een geelen Vlinder, met eene zwarte Bandeering,<>nviolet -
b la a uw e oogen, uit de Ooftindien. Maar.hetfchynt my toe, dat deezd benaa-
ming de hoedanigheid der koleuren niet volkomen uitdnikt., ■
Fis- i I In dfe H Fig. van Tab. III. vertoont zieh deeze-Vlinder met uitgefpreide
Vleugelen, in eene vliegendegeltalte, leder Voörvleiigel is met eene izeer groote
hoog- okergeele* grondvlek' voorzien; dezelven neemt by de inleding des. Vleugels,
haar begin, en fpreidt zieh over deszelfs gantfehe lengte uit. In ’t midden van
den Vleugel is de vlek het breedile; vervolgens kromt zy ora, en wordt fmaller;.
en aan het einde van den buitenilen vleugelrand, heeft zyeene hoekige.gedaantei
De’eze groote grondvlekken worden, in het midden, door de hoöfdaderen des
Vleugels doorfneeden; en van rondsom aan alle zyden door eene. zwartbruine
vielt oinringd,- d i e by de inleding des Vleugels aanvangt,-en aan den buitenfteu
• — : • Ü B
(a.) Zie Algemeene B i f l■ der Natuur, pag. XVIII.
• Uno. noemt hem in zyn B Nat. edit. XII. BSBH B SB 0 enm ’ M ' KleinooS , den ßrandvlcngei. Myhe afbeelding is naar een Wyfje gemaaift.