.VI. - T o t dus verre ben ik met myne ontdekkingen doormiddd van enkele ea
faamgeftelde Microscoopen, gevorderd. Maar zullen nu opleccende befchou,
wers van natuurlyke voorwerpen hier mede vergenoegd zyn, en het voor eene
uitgemaakte zaak houden, dac de Vleugel van deezen Vlinder uic de natuurdoor-
zichtig, en niet door konft afgeftofc zy? Daar twyfFel ik zeer aan; en ik wil my
daarom beviytigen, om nog zodanige tegenwerpingeti uit den weg te ruimen,
die, wel niet zo zeer tegen myne befchouwingen, als wel tegen de gemelde natuurlyke
doorzichcigheid, kunaen gemaakt worden.
S- iSIk
vooronderftelle, dat ieinand deezen Vleugel niet voor natuurlyk doorzich-
tig , maar voor afgeftofc houdt; en dac by deeze zyne gedachten, ook op de
door ray befchreeven kleene gaatjes, ja zelfs op de hairtjes, betrekkelyk maakt;
beweerende d a t ’er in die ledige holletjes Stof-vedertjes geftoken kunnen heb-
ben; dat de Oogfpiegels die zieh op den Achter - vleugel vertoonen, ’er de on»
gefchonde overblyfzeis van kondeh zyn; dat de veelvuldige hairen, hier en daar
op den Vleugel verfpreid, miftchien de fleeltjes der afgeftofte- Stof- vedertjes zyn;
die dan overgebleeven zouden weezen, om dat ze eenigzins ftyf waren, en te
vaft in hunne gaten ingeworteld ftonden, waar door men ze niet had können af-
floffen; en wat dies meer zy. Edoch hoe gewigrig deeze tegenbedenking, in
den eerften opilag, fchyne, dezelve kan echter, door de duideiykfte en grondigfte
wederlegging tegengegaan, en, door een welingericht onderzoek, ten eenemaaj
ktachteloos gemaakt worden.
s. 16.
Ik heb reeds gezegd en beweezen, da;alle>: zelfs de grootfle Stof vedertjes,
dieik op den Vleugel gevonden heb, geenzins mec de hairen ingrootte en leng*
te overeenkwarnen; het geen zo zou hebben moeten zyn, Indien men deeze
hairen voor de overgebleeven fteeltjes dier vedertjes te houden had. Dit is eene
genoegzaame en tamelyk fterke verdeediging, tegen hen,die de natuurlyke doorzichtigheid
van den Vleugel deezes Vlinders in twyfFel willen trekken. Dan ’t
geen nog verder gaat, en alle bedenking hieromtrent doet ophouden, is de
proefneeming zelve. Indien men, gelyk ik deed, eene proef met een anderen
Vlinder neemt, de Stof-vedertjes van den Vleugel afttrykr, en denzelven ver-
volgens, in die naakte geftalte, onder een goed faamgefteld Mikroskoop legt;
dan zal men geen 6dn eenig hair nog fteelrje van de daar op geweeft zynde Stof-
Vedertjes ontdekken; men zal dan bevinden, dat ik de waarheid voorgcfteld
beb, en my dus geen geloof weigeren. Dat toch eene zo kundige afdeffing der
Vleugelen, waar by men opzeuelyk de fteeltjes der Stof-vedertjes zoti laaten
overblyven, mooglyk is, kan ik my zo gemakkelyk niet iaaten dietsmaaken; en Tab. V t
ik zou hem, die dit beweeren wilde, verzoeken, my van deszelis mooglykheid,
door eene proefneeming, te overtnigen. My althans, is die proefneeming niet
gelukt; en myne moeite, met de afiloffing der Vleugelen van verfcheiden Dag-
vlinders, is ten deezen opzichte altoos vruehteloos geweeft Ik nam, met die
oogmerk, twee Vlinders uit de eerfte ClaiTe der Dagvogels, naamlyk, den Vlinder,
te'vinden in R ö s e l s meermaals genoemd Werk, Eerfte De el, Ilde Tab.
en den Pauwenfpiegel, in het zelfde Deel, Tab. III. befchreeven; körnende
my deezen, tot bereiking van het door my bedoelde, het bekwnanifte voor;
vermits zy beiden met den tegen woordigen Vlinder uic die eigenfte Clafle waren,
en de laatftgenoemde, ook met betrekking tot de Pauwen-of Oogfpiegels, ’er
mede overeenkwam. Uit de tweede Clafle nam ik den bekenden witten Vlinder,
welks afbeelding Tab. IV. en V. gevonden wordt; wier Vleugels ik op het
naauwkeurigfte van alle Stof-vedertjes ontblootte. Schoon zy nu hier door zo
doorzichcig als Muggen-of Libellen - vleugelen, en dus doorzichtiger dan die
van den voorbefchreeveti Vlinder werden; zo kon ik echter noch door Vergroot-
glazen, noch door de viyrigfte nafpooringen, geene zodanige hairen, maar wel
nog kleene Stof- vedertjes en eene menigte reien ledige en doorfchynende gaatjes
ontdekken; waar door ik dan volkomen overtuigd werd, dat geene konftige
Menfchenhand dezelven ontbloot had; maar dac de alles vermögende Hand des
wyzen Scheppers van het Heelal deezen Vlinder dus gevormd, en deszelfs
Vleugels niet, gelyk die van anderen, met een zeker vederftof gedekt heefr.
S- 17-
Het onderfcheid, ’t welk tuflehen deezen Vlinder en de anderen plaats heefc,
beb ik in de 4 ^ Fig. door de afbeelding van een kleen gedeelte van den afge- yy* ^
llofcen voorften Vleugel des Pauwenfpiegel-Vlinders, en in de 5 ^ Fig. door en 5.
die vkn een ftuk van een Libellen - vleugel, zo als die zieh onder een te faamen-
gefteld Mikroskoop vertoonde, willen voorftellen; ,ten einde een ieder, zonder
myne nadere aanduiding, de verfcliillendheid deezer Vleugelen, van die welken
nie: hairen bezet zyn, mogte leeren kennen. Wyders ftaat my nog konlyk te
melden, dat deeze Vlinder naar myn vermoeden, wegen s zyne kentckenen,
welken in zyne twee paar Pooren , en twee volkomen Voelpooteh, ( door my
In de 6Je Tig- vergroöt, afgebeeld,) beftaan; dat deeze Vlinder, z e g ik , niet ¡¡.
alleen uit een Ei voortkömt, maar mooglyk ook uit eene met doornen bezette
Rups, en eene loodrecht hangende grynsvoerende Pop, afftamt; als mede dat
dezelve, uit hoofde van de fynheid zyner Vleugelen, het naaftdenkelyk zelden
anders, dan by zacht en 1111 weder, zal durven waagen om te vliegen en zyiie
weide op te zoeken.
S- iS .
Voor het overige houde ik deezen Vlinder, (fchoon ik zyhe Teeldeelen niet
E 3 beb»
f