II
B l
r » a;
'<$2
H i l l
P
uitgave op bladz. 31. dat Mejuffrouw M e r i a n , in 't gehecl niet zegt, d it
de op Tab. XXXI. afgebeelde Rups, dezelfdeis, als die, welke zy op de
X V ll 'C Tab. vertoont: zy zegt alleenlyk: ” op deeze Roofen, desgelyks op
• „ kleene Limoenen-boomen, bol. 17* vindt men diergelyke witte, met brui*
„n e vlekken vercierde Rupfen, als een op hec blad zit, enz.” GeVolglyk
vervalt, niet betrekking cot deeze Rups, myne tegenfpraak, als niet wel ge-
grond zyn de.
Bladz. 4«. J. 16. dan Nachtvlinders te behooren.] De Vertaaler heeft my 00k
hier doen dwaalen, doot Phalsene in plaats van Capellen te fchryven: want in
het Hollandfche Werk bladz. 67. heeft Mejuffrouw M e r i a n , niet Phalsene,
maar Capel gezet. Gevolglyk vervalt oök hier myne tegenbederking.
Bladz. 48. §. 16. met twee hoornen voorzien is/] Men treft deeze foort van
hoornen, waar van de Heer S c h ü f e r , in zyn Werk, Nieuvj ontdekte dreien
aan Rupfen en Kapellen, bladz. 7. in de aanmerking zegt, ” dat zy zieh
„alleenlyk op het aanraaken vertoonen,” 00k in een paar lnlandfche Rupfen
aan; by voorbeeld, in de bekende Venkelrups, waaruit de zogenaamde Veri*
kelvlinder voortkomt: (z ied en Heer dr. Re aumuR, Tom. I. P. I I Mem.
X I. p. 151. fqq. en R ö s e l in zyn Infeften werk, Eerfte Deel tweede Clafle
der Dagvlinders, Tab. 1. Fig. I en 2 .) welke inderdaad met onzen boven
■ befchreeven lndifchen Vlinder, Tab. VII- veel overeenkomft heeft. Nietmin-
der ontdekt men deeze hoornen in die Rups, welke de Heer S c h u f f. r de
Huislookrupfe, doch de Heer R ö s e l de Fluweel- zwarte Rups, met kleene
oranjegeele vlekken noemt, en uit welke de in bet DerdeDeel, op Tab.XhV.
voorgeflelde, zeer fchoone geelachtigwitte Dagvlinder, met hoogroode Oog-
fpiegelen, te voorfchyn komt- Zie den Heer S c h ü f e r als boven, bladz. ib
1 Tab. I. Fig. 1 . en R ö s e l Vierde D e e l, bladz. 29. Tab. IV. Fig. I en 2.
Maar noch R ö s e l , noch1 S c h ü f e r , hebben opgemerkt, dat dergelyke
Rupfen met hunne hoornen zo fchadelyk fteeken kunnen, als Mejuffronw
M e r i a n van de op Tab. LXVII. voorgeflelde verhaalt; maar alleeniyk, dat
zy een ten hoogften ongevalligen reuk van zieh geeven. De door R ö s e l if»
het Eerfle Deel , de tweede Clafle der Dagvlinders op Tab. II. Fig. 1. afgebeelde
Prurmgeele Rups, (die 00k van eenegroene koleur gevonden wordt.)
en welke in den Papilio Linn. Podalirius, den Zegclvlinder o f Zwäluwen-
Haart verändert, kan 00k dergelyke hoornswyze deelen uitfteeken, doch zyj
kan daar mede niet kwetfen. Ik zal in dit myn Vervolg ’er nog eene naauw-
keurige afbeelding van mededeelen. Voorts ftaat my hier nög te melden, dat
de opgenoemde Huislookrnps zieh, even als de Popylierrups, by haare ver-
andering, met eenige’ draaden m een blad fpint, doch niet zo fterk als de
Nachtrupfen doen. ’t Is dus weh mogelyk, dat de gehoornde Rups (tan Mejuffrouw
M e r r a n zieh dus infpinne, doch hier uit volgt niet, dat de daar
uit körnende Vlinder tot de Nachtvlinders behoort.
1
Befchnving van een zeldzaamen O o s t i n d i s c h e n
V l i n d e r ; mitsgaders van eene Pop, uit welke de
inland/che buiteqgemeen fchoone W e e r s c h y n -
V l i n d e r voortkomt.
§. 1.
O b deeze lü^Tab befchouwen myne gunftigeLeezers, nogmaals, een uit-t a s . IX.
hndfehen Vlinder, dien ik mede van den Heer K ö r n e r te brankfort belto-
men heb/ Zyn Vaderland is , gelyk myn gemelde begunftiger verzekert, het
ver-afgelegen China; en ik geloove dit bericht te eerder, vermachet zeker is,
dat ’e r, in het groote Werk van Mejuffrouw M e r i a n , over de Weflindifche
¡■feiten, niet &n Vlinder gevonden wordt, die met deeze eemge gelyaheid heeft,
§• 2.
Vermits na de Heer K ö r n e r dien Vlinder den naam van de blaauw geverwde
Pa*e eeefr doch een Page zulk een Vlinder is, die lange en uitgefchulpte Vlen-
gels draagc, zö zal ik, ter opl^deringe en meerdere duidelykheid der bvnaamul-
ge deezes Vlinders, ’er nog iets by voegen, en hem noemen,
Den donker - bruinen, met eene hoogbladiiwe weerfchpnvlek ver-,
ßerden, witgevlekten O o s t i n d i s c h e n D a g v l i n d e r .
der eerfte Ciaffe: uit China.*
§• 3-
De eerfle Fi*, op de negende Plaat vertoont ons.deezen Vlinder, in eene vlie-TAa.lX,
¡rende geftalte; en in die houding zien wy de bovenfle zyde van deszelfs vier
Vleuvelen, Dezelve heeft overal eeri donkerbruinen grond, waarop, m leder
Voorvleugel, omtrenc dertig, zo groote, als kleene witte vlekken ftaan; le
zieh, van bet midden des Vleügels, tot aan den buitenrand uitftrekken; en deels
G 3 eene
* ln Linn. Sill. Not Edit. XII Pap. Dämmt F. f . 765. ft>- 108. wordt hy genaamdMida-
mus de Afiatilche witBelprenkelde ¿warte blaauwglaazige V lcu g e l, o f de iFetrJchyn - Vlmdtr.
*Er fa nog eene andere ioort, ;deeze zeer gelyk, welke in den voprften Vleuge mede een
blaauwen |lans heett; doch welke zieh verder en byna tot aan hetgewnchtdcsVleüge^ui^
ftrekti 00k zyn by deezen de witte ftieepen. in den achteriten Viengel, met zo lang. IR
sal demelven in dit myn Verfolg mede nog afbeelden.