•NR
ia l
W M WM
Wm
ÎM
BBasIÉi
KÉ|i Kra
mb
i i s HmmB Bfjgjgl
5b & ?
llil
H
m m
§ j p
m
HHi
p
ÜNi
I f i l
§@|a&jR
fiæ&s
m km
WSÈ
T ab. II. Nachtvlinders in een Dagvlinder zou kunnen veränderen, (gelyk haar Ed. op de
6 , 7 , 20, 23 en veele andere Plaafen, die in pracht en fchoonheid uitmunten,
ons voorgefteld heeft,') is, myns bedunkens,-even or.mooglyk, als o f men be-
weeren wilde1, dat ksr, uif den Wörih*vah een Maikever, een Goudkever zou
kunnen voortkomen. Om haar Ed. nogthans recht tedoen,.moet men in acht
neemeri, dat de Rangfchikking der Vlinders ten haaren tyde nog op geen vaften
yoet ftond; en dat het haar, doordien zy zieh niet langer dan twee jaaren in Su-
rinamen heeft bpgehouden, niet wel moöglyk was, de verandering der haar
voorkomende Infe&en, op eene voldoenende wyze, na te fpeuren. Wy zullen
• daarom, in.plaats van eene verdere wederlegging, haar onzen verdienden dank,
voor haare zo verre Reize, mitsgaders voor het door. haar in ’c licht gegeeven
fraaije Infectenwerk, toewyden; terwyl we echter zorge zullen draagen, orn van
de by ons vaftgehouden Röfelfche Rangfchikking niet af te dwaalen.
Eindelyk moet ik hier nog aanmerken, dat de donker- violet-bruine grond
overal met glimmende koperverwige aderen doorfneedenis; ’c welk:zieh, by het
koleuren der af beeldirigen, zo fterk niet laat uitdrukken. Daarbenevens diene
nien te weeten, dat de groene vlakken, en ftreepen gezamenlyk zo fchoon, als
die van onzen Goudkever, glimmen; en dat ze , als zy met denVlinder gedraaid
en van ter zyde befchouwd worden, eene andere, en wel eene hoog blaauwe
koleur verkrygen. Vermoedelyk ontftaat die verandering der koleuren, op dezelfde
wyze, en uit dezelfde oorzaak, als die van den zogenoemden Changeant,
oïWeerfchyn-Vlinder*. ' y
Volgerfs de berichten van Mejuffrouw M e r ia n , zou deeze Vlinder zeef
hoög en fnel vliegen; van waar men dit Infeff, een Vlinder geworden zynde,
niet wel onbefchadigd kan bekomen. Deeze fnelheid zal, grootlyks , uit zyne
digtgevederde en. met fterke aderen voorziene Vleugelen ontflaan. Hy geneert
zieh met het fap der-bloemen; paart met zyns gelyken , en fterft even als andere
Infecten.
fBifei
De
* 2 ie Rdfel III Deel bladz. 223- 225.
V e k t a a l i *.
j
D e fch d d uw a ch t ig -h r u in e , op den A ch te rv ien g e l beidergesl
'; gevlekte, en met twee ronde.iukugelfpitfen verfierde O o s t -
i n d i s c h e D a g v l i n d e r , der tweede C la jje*.
5: 10•
In de bovengemelde my toegezonden befchryving wordt deeze tamelyk groote T ab. II.
Vlinder een. zwarte Pagie, met een geelgevlekten rand, uit China, genäamd;
dan ’t komt my voor, dat myne befchryving beter aan deszelfs geheele geftalte
beantwoordt. ------- In de ade F tg .js 'h y met uitgefpreide vleuge|en afgebeeld; % • *• .
welken over ’t geheel eene lchaduwachtige bruine koleur vertoonen, en met
fterke aderen voorzien zyn. De Voorvieugel is geheel brui.n, en heeft geene andere
vlekken, dan die zeven, welke den ,buitenften uitgefchulpteh rand vullen
en eidooijer-geel van verwe zyn. Daarentegen ziet men, op het midden, in den
bruinen grond des Achtervleügels, zes groote heldergeele vlekken, in eene gely-
ke rei, dwars door den Vleugel heen loopen; waar van die geen, welke hier aan
den eenen rand des vleugels ftaat, eene ftroogeele, de volgende eene okergeele
en de vier overigen eene helder zwavelgeele koleur hebben. Deeze zes vlekken
zyn langer dan breed,'. en hebben eene eenigzins hoekige gedaante; voor dezel-
ven ftaat, tegen den buitenrand des. Voorvleugels, nog eene Maanvormige vlek.
van dezelfde verwe, Eindelyk volgt na deeze zes groote vlekken, nog eene
kleene fikkelvormige, en eene iets grootere menie- roode en halfgeele vlek ; welke
aan den binnenrand en den buitenften hoek des Vleugels te voorfchyn komen;
hebbende. de kleenfte eene.helderblaauwe ftofvlek, voor en nevens zieh. Beide
de vleugelen zyn aan den. buitenrand, als men de vleugelfpitfen medetelt, zeven-
maal uitgefchulpt, en tuflchen beide heldergeel ingezoömd. Het Voorlyf is met
veel hair bewaifen; en benevens het Achterlyf fterk fchaduwachtig-brüin,
S . U .
In de 3Ae, Fig. is deeze Vlinder zittende en met höog opgekläpte Vleugelen Fig. 3.
afgebeeld; waar van wy de Voorvleugels eerft zullen befchouwen. Wat derzelver
koleur betreft, deeze is hier wathelderer dan op de bovenfte zyde; maar volkomen
bruin, en ora den buitenrand uitgefchulpt; zynde de tuflehenruimte met eene
ftroogeele koleur opgefierd. Niet alleen de groote maazenvormige hoofdader,
maar.ook alle de overigen zyn zeer kenbaar, en zelfs veel duidelyker dan op de
bovenfte zyde. ■ >■' ■< "'■■■?
De Achtervleugel is donkerer dan de Voorvieugel, en vertoont ons; behalven
1 n ^ ^ 1 ■ .^e
• Um,_Sjß Nat eiit. XII. p. 746. fp, 8. Pap. Eg. noemt hem "Pammoh, den Kamerdie-
paar, de Afiattfcbe PanJv/ei.