Tab. ders z y n , dan de oogen van den vlinder, welken door den zeer door*
XVII. zichtigen poppenhuid heen blinken; terwyl de twee kleinere vlekken d e
plaats aanwyzen, daar her gewricht van den bovenvleugel des vlinders
ligt. De afdeelingen van' deeze pop zyn overal zeer düidelyk van elkanderen
ondeifckeiden en met donkerrood bruine fpiegelpunten o f tochtga-
.ten ;b.ezet. Dp bet midden van de fe ilte afdeeling, is wyders. een kort
klein fteelpunt, dat uit twee zachte fpitsjens beilaat; mogelyk. zyn ze der
poppe dienstig, om zig in haare verblyfplaats omtewenden. Voor het overi-
.ge is deeze pop zo levendig van g e v o e l,. dat zy de minste aanraaking ge-
waar wordt, en zulks door eene ilerke beweeging van haar achterdeel,
waarmede z y zig om en om keert, terftond te kennen geeft. Het levendige
vertoon, dat deeze pop maakte, beantwoordde intusfchen niet aan
- myne verwachting; vermits ik daaruit vermoedde, dat de aanltaande vlinder
een van de vroegften zöu zyn. In ftede daar van verliep niet alleen
de Herfst en de Winter, maar ook de Lente en een goed deelvan den Zo-
mer, des ditsver vedoopen jaars 17 6 2 , tot den July, wanneer
.myne ongednldige verwachting eerst, door de hefchonwing van den vlinder
, te vrede gefteld werd; na dat de rups, reeds den &fteu July des voo-
rigen jaars in eene pop veranderd was.
Men moet zig inderdaad verwonderen, dat een i'ehepfel, ’t welk van z y ne
geboorten af aan, als eene rups, zonder voedzel niet lang in ’t leven
zou blyven; näderhand, als eene p op, langer dan een jaar, buiten eenig,
gevaar des ievens o f vrees voor uitteering, zonder voedzel doorbrengen
kan. Dat echter deeze wyze fchikking van den Schepper, en die onthou-
Hing van voedzel, voor het behoud van den vlinder hoogst noodzaakelyk
i s , zal ik den genegenen Leezer, z o ik b o o p e , in ’t vervolg nog bewyzeu»
§• 9-
Fig. B. De vlinder zelve, Fig. B. vHegend afgebeeld, is wel niet zo fehoonv
als de Heer R ö s e l uit zyne onaanzienlyke rups fchynt verwacht te
hebben, ( want de ondervinding had hem reeds geleerd, dat dikwyls de
ichoonile rupfen de fl'echtfte vhnders leveren ;■ gelyk meri aan de boven
befchreeven kaftanjerups z ie t ; en dat de onaanzienlykfte rupfen dikwyls
integendeel de fchoonfte vlinders voordbrengen dan echter is hy ook
niet zo afziehtelyk, daf hy geen plaats in de gefchiedenis der Infeften
zou verdienen. Zyne beide, oflchoon roodbruine, en zeer weinig uitge-
fchulpte, voorvleugels vertoonen tog een zeer bevalligen zydachtigen
glans; dezelven zyn tegen den buitenrand iets donkerer dan in ’t midden,
en met een dubbeld fmal boordzel omzoomd. Niet ver van den voorlten
rand hebben z y , tusfchen de beide hoofdaderen, genoegzaam in ’t midden
eene zeer donkerbruinen v le k , veißerd met nog twee anderen, doch T a b .^
m ■ ■ ■ ■ i ■
van eene iikkelvormige gedaante.
De ächterifte, niet tedere aderen doorvlochtefl, yleugelen zyn tnede
H a en hdiben eene geelachtige heldergraauwe kleür, die echter te-
g la n zg , MR yitgelchulpten, maar geboorden rand, in eene
donkere verwe wegfinelt. De k op , de baartfpitfen en de dünne voelhoorns
7vn benevens den met h a ir e n b e g r o e i d e n m g , donkerroodachtig bruin,
S a a r de b e id e o o e e n zyn van e e n e d o n k e i r z w a r t bruine v e r w e . De zuig-
fnavel iS g e e l b r u i n ; d o c h h e t aan den rüg m e t h a i r e n b e z e t t e a c h t e r l y ,
V e r t o o n t zig bruiniichtig graauw.
■ in B l houdt deeze vlinder, gelyk de meeste W K S B K B B
tot die cläsfe behooten, zyne vleugels dekswyze 0111 het ly f geflooten.
»r . overirtö, dehk ik , geene andere dan een Vrouwlyken vnnder
S e e v e n te hebben; het welk ik eenigzins uit zyne tedere dünne ¡ ¡ g
lioornen, (die. echter het Mannetjen ook hebben k a n ,) en uit zyn kort
flomp achterlyf, äfneeme.
■ w t e t de fib o on e geelachtig g rM u iv e r u p s I m t - e m fin a l-
den helder- geden ftre'ep ofr den rü g en op de
ß e rd met verficheidene -ivitachtige fireepjens en Jbpjens ,
■ ben'evens haare verandering in eene K ap e lle , mhooren9
■de Pot de t-weede Cläsfe der Nächt'vl'mders.
10;
Deeze onaemeen aangenaam groen gekleurde rups werd m y , eerst in H M
de maand luly des afgeloopenen H S Frankfort _ toegezonden, d o o rx v ill.
den Heer H o r n e r s ; vervolgends vond ik haar, in dezelfde maand,
S t mvnent, op een olmenboom, j M M M Heer haar ook
gevonden had. De myne was bykails geheel volwasfen, alzo z y haare
derde vervelling reeds beleefd had.
I In de eerfte H önzer XVIII. Tab. zien w y de raps in haare nxwa-r,g. I
lvke H en gansch uitgeftrekte langte; helfende omtrent i i du,m.
E en cm ch t bevalligl helder geel-groene kleur verfiert ^ a r ovm- t o ge
heel; alleenlyk is de kop , die tamelyk groot j s *. vry ilerk blaauw^ o e §