Tab. VI. penfeekje vcrvolgens, C doch zeer voorzichtig,) ’er zacht en lenig over heen te
ltryken; dit doende zal de fto f’erfchoon afgaan, en men zal de waarheid.van
myn zeggen, zichtbaar v o o r ’t oog, beveftigd vinden. De groote R e a um u r .
en nauwonderzoekende R ö s e l hebben, reeds voor langen tyd, dergelyk eene
mooglyke afftoffing der VlmderVleugelen waargenomen, en ’er zelfs eene afbeelding
van gegeeven ( a ).
$ . 2 , .
Dat nogthans de Vlinder, dien ik thans befchryv,en zal, geen konftig afge-
ftofte, maar dus uic eene Pop voortgekomen, en door de Natuur alzo gevorrhd
is, kan ik geooegzaam bewyzen; deels door te melden aan wien ik deszelfs me-
dedeeling te danken heb; en deels'door een bericht te geeven van ’t onderzoek,
daaromtrent door my in ’t.werk gefteld.
§• 3-
Oulangs had ik het-geluk de ongemeene talryke en fchoone Infeften-verzame-
ling van den Heer llofr,aad J. G. v an H a g en te bezichtigen en te bewonde--
i;en. By deeze gelegenheid, toonde my deeze groote Kenner en Liefhebber
van natuurlyke Zeldzaamheden, onder andere merkwaardige Infeften, ook dee-
zen Vlinder, ’er byvoegende, dat by een uitlandfche, te weeten een Indifche
was. Ik verkreeg van dien my zeer toegenegen Begunftiger de vryheid, om den
Vlinder nader te onderzoeken, en myn Gefchrift daar mede te v.erryken; voor
yvelke uitfteekende toegenegenheid ik hem hier mede openlyk myne onderdanige
dankbaarheid betuige.
S- 4-
Schoon r.u deeze Vlinder van wegens zyne eenpaarige koleur niets, prächtig»
hebbe, fcheen hy my echter, om de.gemelde oorzaak, der befchouwinge wel.
waaidig,- vermits hy , gelyk ik reeds gezegd beb, -uit hoofde van zyne onoelloite
en doorzichtige Vleugels, zo aanmerkelyk van de anderen o.nderfcheiden is. E-
yenwel wilde ik denzelven niet eerder af beeiden, voor dat ik door eene gegron-
de nafpooring overtuigd was, o f zyne Vleugels wezenlyk natuurlyk zo. naakt en
doorzichtig waren, dan o f wat ’er ander? met hem mogte zyn yoorgeyallen.
§• 5;- ■
ik befchpuwde daarom zyne .vier“ Vleugels,, nie.t allecn met het bloote oog,
maar ook door twee zogenaamde CufEaanfche Mikrpskoopen, door den Heer
R ö s e l zejven op he: nauwkeurigfte yc-rvaaydjgd. en te faamen gefteld. .Myne
moei-
(a) 'T\e Reaumur Memeires pour fervir, a P Ilifl. des hfeltes, T. I Planche VII. En Röfi(
Nat. Hiß. der Infcctep. I Deel, Ilde Ttjb. van de tweede Ciafle der PagyHnders. hl. ,8l.
moeite werd terftond in zo verre beloond, dac ik tot myn genoegen ontdekte, T a b . VI.
dat deeze Vlinder eene geheel byzondere foort onder de Dagviinders der eerfte
Ciafle uitmaakt. Daarenboven kon ik , behalven dat.hy doorzichtige-Vleugels
had reeds met het bloote oog aan deszelfs geftalte .iets ppmerken, ’t -welk men
by de inlandfcne Vlinders der eerfte CLafle.niet gewaar wordt; als hebbende zy
geene zö zeer lange, fmalle en onuitgeichulpte Vleugels als deeze tegenwoordige
Vlinder. Met dit alles, behoort hy echter, naar uitwyzen van zyne ftompjes o f
voelpooten en twee paar volkomen popten, zynde dit een onfeijbaar kemeken
van zyn geflacht, tot geene andere dan de hovengenoemde eerfte Ciafle.
§. <?•
Al eens gefteld zynde, dat iemand hem onder eene Ciafle van otibeftofte en
doorzichtig gevleugelde Vlinders wilde brengen, en ’er dus gevolglyk eene
nieuwe Ciafle voor wilde maaken, dan zpu hy wel, door dit kenteken, het
voornaamfte onderfcheid deezer Vlinders boven die van andere Claflen bepaalen;
'maar hy zou evenwel in geenen deele het onderfcheid tuflehen de Rupfen der
beftofte en onbeftofte Vlinders kunnen opgeeven; en zieh dus genooczaakt zien.,
«m beiderlei Rupfen en Poppen., ja zelfs die van de Nachtvlinders, op het on-
g e f c h i k t f l e onder elkander te vermengen. Ik vertrouw daarom voldoende reden
te hebben, om de Claffen- verdeeling van R ö s e l niet alleen boven die van anderen
den voorrang te geeven; maar ook dezelve, vermits zy natuurlyk en on-
■gedwongen is, tot myn geleide te blyven verkiezen, en dus zyn fpoor te volgen»
X,aat oris.nu voorts deezen Vlinder naauwkeurig befchouwen,; die , myns oot>
-dcels, bell ganoemd wordt
Een zeer zonderlinge I n d i s c h e D a g v l i n d e r , met
doorzichtige Vleugelen en vederachtige Oogfpiegels, beboo-
r.ende tot de .eerße C ia jß . . .
$• I -
Alvoorens van myn aangewend onderzoek o p de VLeagels van deezen Vlinder T a b . V I .
•te fpreeken, zal ik den toegenegen Leczer, met-eene körte befchryving van
.deszelfs natuurlyke gedaante, in welke hy op de VIde Tab. vliegende afgtbee'd
is , onderlwaden. Men zal daar uit kunnen oordeelen o f de benaaming, onder
welke ik hem voorgefteld heb, met zyne geftalte overeenkomt. Wat zyn Va-
derland betreft; gemerkt men waarfchynlyk vermoeden mag, dat hy een lrdi-
fche Vlinder is, zo laat ik hem dien bynaam behouden, tot dat het tegendeel
blykt, of dat men met meer zekerheid kunne bepaalen, uit welk Geweft hy
herkomftig zy.
E %. 8. By