mumm
^ S/ S'-Tt' .
H I S T O R I E der I N S E C T E N. 17
uitgefchulpten rand eindigt; bleeker wordt; den geraelden rand een fmal boord-
zel geeft ; en aan den voorften rand, rnitsgaders aan den bovenften ' hoek des
Vleugels, twee kleene ongelyke helder- okergeele grondvlekken in zieh befluit.
$* 7-
De Achtervleugels van deezen Vlinder zyn de fchoonfte, en, even als de voorften,
met zeer'hoog-okergeele grondvlekken veriierd; welken hier echter niet
den gantfehen Vleugel, maar alleen deszelfs achterfte helft beflaan,• zieh tot aan
het einde van den bruingeböorden rand uieftrekken, en in de laatfte dubbele
bruingeboorde uitfehuiping wegfmelten. De befchreevene groote grondvlekken
worden van eene andere zeer donkerbruine omringd; die .zyn oorfprong aan de
inleding des' Viengels neetnt, en in den uitgefchulpten rand eindigr.' Het geen
de fchoonheid deezer groote donkerbruine vlekken ongenieen doet uitmunten,
zyn de, in het midden geplaatfte, twee taatnlyk groote peervormige hoogbiaau-
we weerfchyn-vlekken; die, naarmaate dat men den Vlinder tegen liet licht, houdt,
en draait, zieh nu blaauw, dan roozenrood, en violet.of groenblaauw, vertoo-
oen; Uit gemelde veranderingen, zou men können befluiten, dat deeze fchoone
en glansry ke vlekken, met dezelfde vederen, o f ,' om de taal van den Heer R e a u-
m d r te, gebruiken, kleene fchubbetjes belegd zyn, als die van den Changeant
of Weerfchyn Vlinder door den Heer R ö s e l , in zyn III Deel by Tab.
XLII en XLIV. zyner Natuurlyke Hiftorie der Infeften befchreeven. Nadien
het dan 00k, met de oorzaak der genoemde merkwaärdige veranderinge van kö-
leur, even zö gelegen moet zyn, als met die van den laatft gemefdon Vlinder,
Zo zend ik voorts rnynen geachten Leezer, naarde aangehaalde befchryving van
den Heer R ö s e i,,
§ • '8 .
Het, is.niet mooglyk, de fchoonheid dier koleuren met het penfeel naar het
leven uittedrukken; ’t welk ons op nieuwbewyft, dat men dikwils, mer geen
verwe -dat geen kan nabootfen , ’t welk de Meefter der Natuur aan het ,gering-
fte.Schepzel kan fchenken. Het.alvoortrefFelykfte blaauw, de zo moeijelyk toe-
tebereiden Ultramarin, verlieft zyne fchoonheid, en kprat het oog.flets voo.r,
indien men deeze koleur, tegen eenen in, zynen pracht.en glansryk fchitterenden
Changeant, vergelykt. Hier moeten.de grpotfte en fcherpzinnigfte Geeften voör
den Vinger van Gods Almagt verbaazen; en, by het.befchouwen van zulke won-
der'cn, uitroepen: hoe verheveri möet die God zyn, die die maakt, en zo veel
fchoonheid uit eene Rups, uit een verachten Worin, ten toon ipreidtfffi
§• 9 ‘
r....De:Rug, en het Achterlyf van, dpezen Vlinder heeft, met de donkerbruine
vlekken, eenerleie koleur,. naamlyk donkerbruin. Wyders beb ik, aan de twee
C groo-
Taj UI.
eh IV.