T ab. IX. „ haare verandering, geen plaats genoeg had; waar door zy aan die Vleugel-
„ fchede eene kleene druk-king zal bekomen hebben. Deeze Viinder is door den
„Heer R ö s e l in hec III - Deel Tab. X L li. zeer fchoon afgetekend; doch ik
„d u r f wel vcrzekeren, dat het blaauwe veel hooger en fieriyker is.”
’’ Hier by beb ik nog te melden, dat de voornoemde blaáuwé Viinder een
„wie reinigend vocht liet vallen: die kan een nutiig onderwerp zyn, voor de
„verdere ontvouwing van de Natuuriyke Hillorie der Infeften. ik heb de Pop-
„penhnlze bewaard, om dezelve,. wanneer het van dienil mogte zyn, met den
„ Viindtr overtezenden. Laatftelyk dient nog ter onderrichtinge, dat het Man-
„ netje niet zo donker blaauw is ,' maar in het roodachtige vale; en, in plaats van
„wi tte, roodachtigbruine viekken heefc.”
Tot dus verre het bericht van den Heer K ö r n e r ; den welken ik hier deswegen
myne dankbaarheid openiyk betuige, Mtn kan de oprechtheid van dit bericht
zekerlyk in geen twyffel crekken ¡ vermits de waarheidlievende gezindheid
van deezen onvermpeiden beminnaar der Natuuriyke Hillorie by yeelen overbe-
kend is*.
* Ten cinde de Natuuriyke gefehiedenis van deezen ichoonen Viinder zo volkdig mogte bekená
worden, als het heden, naar myne verkreegene ondervindmgen, mogelyk is, zo zal ik het
volgende ’er nog byvoegen. De Heer Röfel heeft, gelyk reeds gezegd is, de Rups van de»
zeer-prächtigen Viinder Iris* (by Linn. p. 775. fp 161.) op de XXXIfle PI. Fig. 6. in het
Viertle Deel } maar den Vlihder zelVen in het Derde Deel op de XLIIite Tab. afgebeeld» Vol-
gem> dé ongedoornde Rups, die op den Kóp alleen met twee doorñachrigc hoornw'yze deelen »
en met twee op de verhevenheid van den Ñafehuiver horizontaal caar vooren ftaande fpitzen,
voorzien wasj, als mede volgens derzelver bultlooze Pop, heeft Röfel, wel is waar, kunnen
vermoeden, dat het de Grihs van een Dagvhnder der tweede Claffe was. Maar, vermits. het
voortbréngzél der Poppe een Dagvlinder der eerfte Clafle is-, en de Rups , zo wel als de Pop ,
eenige merktekenen van zulke, die tot de eerlte Claffe behooren, heeft, zo zou ik, zonder
xny da'air door behchelyk, of Röfels naauwkeurige Claffen - orde verwerpelyk te maaken, wel
durVen zeggen, dat ik dit lnie&', naar deszelfs ganfiche 'geilalte befchouwd, verklaar voor
een Middel-lnPect , tuffenen de eerile en twééde Clafle der Dagvlinders, terwyl men echter
den Viinder, wegens zyne vier pooten met, en twee zonder klaauwen, met welke laatflen hy zieh
feiriigt, zecr wei ln de eerfte Claffe kan ffcllen De Eyeren, waaruit de Rupfen van deezen Viinder
te voorkhyn kómen . zullen groen, langwerpig, holgekorven, of met groeve en voornt-
jes vercierd zyn. De Rupien körnen in den Herfil uit, groeijén längzaam en leeven den Winter
over. Men heeft dezelven op Weiden en Vlasianden, mitsgaders op de Espen, ( P opa Im
trémula L. A. G. B.) de Eichen", en de Boekcnboomen gevonden3 00k heeft men hen met
. derzelver loof géfpyftj en zy gebruiken daarbenevens mede het loof-van den • Eikenboom. Met
het äfloopenvan den Winter kotnen zy weder te voqi'fchyn , en zoeken hunne fpyzen. Nog
iong zyndé, laaten zy zieh by draaden afj en zy zyn verder van de tráaglfe foort Wanneer
zulk eene Rups, op het blad, waarop zy zit, wil voortkruipen, dan maakr zy op het zelve
een fpinzel voor zieh uit, zet haare pooten daarop, en kruipt al langzaamerhand voort. Deji
mee lien tyd-flaäpt zy,. en zit äis op haar fpinzel vaftgehecht. Als een blad veiteerd is, begeefÜ
zy zieh zeer langzaani op een ander. En hier vertoont zieh een uitileekend blyk der wysheid
van den Sehepper der Natuur j wántnadien dit Infeft een vaften grond onder zieh maakt, waar
op het ruft en kruipt5 zo kan,het zieh, op de afhangende en altoös beweegende bladen, te.be-
ter yaithouden. Deeze foort verwiffelt verfcheidene maalen van huid 5 en dan gaat dezelve eerft
van