T ab. haar begin neemt uit de hoofdader, uit welke de andere aderen ontihan.
XX. De achtervleugelen z yn , van het gewricht a f, tot op het midden toe,
met tedere zwarte hairen, en vederftof belegd. Aan het einde dier hai-
ren en vederlloffe, niet-ver van den rand der voorvleugelen, en tusfchen
twee groote vleugeladeren in , ziet.men een zeer zwarte, uit - en in - waards
gebogene, en in eenige hoeken gedeelde v le k ; voorts achter deeze v le k ,
even binnen den uiterilen rand der vleugelen, nog eene rei van eenigzins
lange en hoekige zwarte vlekken, die door de vleugeladeren verdeeld
worden.
$• 17 -
Flg. 6. De zelfde_ kapel, doch de manlyke, vertoon ik den Leezer onder Fig. 6 ,
■7 en 8. f , en 8 , niet alleenlyk vliegende, maar ook in haaren ftand zo als zy zit.
Men vindt in deeze afbeeldingen niet flechts het groote onderfcheid tusfchen
hem en ’t wyfjen, dat, gelyk wy boven gezien hebben, ongelyk
donkerder van kleur is , dünner voelhoornen, en een veel dikker achter-
ly f heeft, gewaar, maar men ontdekt ’er tevens duidelyk u it, het onderfcheid
dat onder de mannetjens zelven plaats heefc, ten bewyze van de
bekende ftellihg; dat ’er in de geheele wereld geen twee dingen z yn , die
elkander volkomen in alles gelyken.
Fig. 6 en j vertoonen w e l, wat de voor- en achter - vleugelen betreft,
byna dezelfde kleur; en wy zien dat de vleugelen, zo wel als de hairige
kop en rü g, eene aangenaame ftroogeele verw hebben ;' welke by fommi-.
gen wel wat doffer is dan' by anderen. Ook komen ze daarin overeen,
dat zy beiden aan den buitenften en binnenilen rand verfierd zyn , met een
fchoon menie-rood boordzel; als mede dat z e , Over den graoten haofd-
vleugelader, eene menie-roode, hoekige vlek hebben, in welke wyders
nog eenige zwarte vlekjens gezien worden.
In tegendeel vertoont zig in de vlekken der ach‘e r vleugelen die zo wel
als het eenigzins lang en fmal achterlyf, bleek - , o f dof - geel van grond-
kleur z yn , een zo veel te grooter onderfcheid: want, volgends Fig. 6 ,
zyn z e , uitgenomen derzelver rooden rand-trek, zo bieek, dat meri ze
Fig. 6 met die, welken wy onder Fig. 7. befchouwen, niet wel in vergelyking
en 7- kan brengen,
§• 18. '
De foort deezer kapellen was my wel reeds bekend, aleer ik haare
rups leerde kennen; . maar ik heb by verfcheidenen daarvan geene zwarte
vlekken in de achtervleugelen ontdekt; ja zelfs waargenomen, dat die
jgannetjens, by welken deeze vlekken ’t zwartst z y n , niet flechts
i |
■de fchooniten genoemd mögen worden, maar ook het zeldzaamst voor- T a b .
'komen. , X X . .
Hoe deeze kapel, in eene zittendo geftalte haare vleugelen geflooten
draagt, vertoon ik onder Fig. 8. alwaar ik haar uitgebeeld h eb , met gee- F‘g- 3.
l e , doch aan de gewrichten roode pooten. Wyders ' mag men, uit haare
ipoedige uitbreeking uit het popjen, met grond van waarfchynelykheid,
wel gisfen, dat deeze kapel tweemaal in ’t jaar ten voorfchyn komt.
•xxxxxxxxxxx^xxxxxxxxxxxx'xxxxxxxxxxxxxxxxx
De ¿/«»e-.'Kaneelbruine R u p s , vercierd met 'een hoog • vleeschkieu-
Wge vlek," hebben de:een byzondere Rüg - en ßaart - fp it s , zónder
nafchuifpooten ; met. haare verandering in een Nachtkàpel van
de tweede Clasfi ; benevens eene blaauwachtig groene R u p s ,
met haare verandering, mede in eene Nachtkapel van
dezelfde Clasfé. T a b.. XXI en XXII.
■ ^ : ' .S- i*
V T e ly k de ongemeene goedwilligheid van mynen waarden Vriend.,- Tab'
den Heere R ö . r n e r , my reeds rneermaalen in ftaat gefteld heeft, . om
mynen achtingwaardigen Leezeren allerleie zonderlinge infecten te vertoo-
nén, zo heb ik ook de zeet ongemeene en aartige R u ps , die het voorwerp
van myn tegenwoordigen letterarbeid zal weezen, aan zyne loflyke zncht
voor de historie der Infecten te danken. — ^— Op den 1 October des
jaars 1 7 6 1 , ontving ik reeds zodanig eene Rups, onder den naam.van
Stamrups, en van diè grootte, als waartoe z y na haare derde en laatfte
verhuiding gekomen was-: een: bygevoegd toereikend bericht.hield in , dat zy
van haare eerfte jeugd af die gedaante gehad had, zig op Boekenboomen
onthield, en met derzelver bladen voedde., offchoon zy o o k , by gebrek
daarvan., eikenbladen ate : de beide Erigelfche Natuuronderzoekers, de Heere
A l b i n * en W i l k e f hebben deeze Rups mede afgebeeld, en ge-
zegd , dat men haar., behalven op de Eikenboomen, ook op de wilde' R o o s ,
(_Ro-
* A l b r'N H iß . Natural. Infiäorum ¿trìglia. Tab. LXV. pag.,65,
f W i l k e The Englisch Motlls en But-terflies & c. Tab, XXX. b