T ar kend, om reden dat de menging o f fchakering van haare kleuren, met de'
XXVI. Keizerlyke Postlivrei vergeleken kan worden.
Gemeenlyk vindt men ze in de wouden, fomtyds ook in de turne vlie-
gen , omtrent de maand Juny; haare Rups.is by my geheelonbekend; der-
halven vefzoek ik myne waarde LeeZers, my , m ■ gevalle temand van hun
die IiupS mögt kennen, het Infeft z e lf , o f eemg bericht desaangaande,
goedgunftig medetedeelen, oP dat ik in ftaat gefteld möge worden, derzel-
ver Hiftorie te voltoojen, en |die in betere volkomenheid den List-
hebberen medetedeelen.
X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X -
Een S p a n - r u p s , tot de der de Clasfe der N a c h tv lin d e n be-
boorende, en zvier Kapel zvy hier vöör op la b . XIV. af- _
■ gebeeld hehhen, benevens vyfJotgemeldeEtasfrbe-
boorende Spari-kapellen. 1 ab. X X V I I , en X X V I I I .
T ab. - INJogmaals heb ik de e e r , de waardige begunftigers van deezen mynep»
XXVII. arbeid, de afbeelding van eene tot nog toe onbekende Spanrups, roedetedeelen:
deeze foort van Rups .wordt geboren, van een Kapel, (welk e ik
reeds on Plaat X IV . Fig. i en a. afgebeeld,en aldaar ook befchreven h e b ,)
m m m m m ovaal rond e i , dat d o o r d eW y f je n s - k a p e lH B
semelde Plaat, Fig. B terftond na haar paaren, gemeen yk nog vödr het
aflöopen van den Zomer, op allerleie ooftboomen, zo wel als op de vlier-
boomen en andere planten, welken in de bosfchen groejen, meerendeeis
verftrööid , gelegd wordt: na verloop van drie o f vier M g breekt de
Rops in zu lk een eitjen verfcholen zynde, döör; welk eitjcn, ten dien t y-
d e , eenigzins modderklenrig wordt: en vermits het jonge Rupsjen door de
wyze voorzienigheid van den altyd goeddoenden Schepper, terftond zyü ta-
fel gedekt vindt, vindt het ook terftond fmaak in de daarop voorgediende
fp y le n ; evenwel heeft het geen fchade van dat vroegtydig eeterii te 'wachten
, alzo het geen vraatigen aart heeft, en ook zeer langzaam groeit. reeds
in de maanden September en Oaober des jaars 176 2, .on™ ° e t t e ik R u p -
fen van deeze foort, zynde dezelven echter nog zeer jong , en byna van
oTnotte zo als zv onder Fig. l . a a a a op een jong pruimentakjen afgeb^eld
H z y n ; ik zoüde dezelven echter, wegens haare geJykHeungheid met den
hast van het talcjen, niet ontdekt hebben, wäre het met dat een ftoot aan
het takjen, hetzelve zo fterk hadde doen fchudden, «at een paar van deeze
Rupfen, om zig voor het afvallen te bshoeden, niet in beweeging geraakt, Tab.
en zig aan een dünne draad, welke z y uit een kleine opening onder haaren XXVI.
bek uittrokken, hadden willen afhaten; hier door verrieden zy z ig ,en werden
myne. gevangenen: en fchoon ik ,; ten zelfden tyde, niet aanltonds konde
beilisfen, o f zy my reeds bekend waren, (want tot het maaken van dat be-
fluit waren zy nog te jon g ,) paste ik haar tog zorgvuldiglyk op , en tekende
haar vöör iedere verhuiding naauwkeurig a f; ik heb geoordeeld dit Infect te
mögen noemen,
De platte bruinachtig groene tienvoetige Span-rups, met een
bartswyze gedeelden, en beider ' Zzvart ruitswys ge-
tekenden kop. Tab. XXVII. Fig. 1 en 2.
* & * . '
V ö ö r haare eerfte verhuiding fchynt haare kleur eenigzins donkerder, T a b .
en bruinachtig-groener te z yn , dan na dezelve; o o k is haar ügchaam X X V I I .;
alsdan eenigzins leeniger: haare vlekken en tekening blyven echter, door
alle de verhuidingen heeh, byna onveranderlyk dezelfden, behalven eenige
dünne zwarte ftreepen, die op den rüg gevonden worden; want dee-
zen vertoonen zig tegen den tyd der verhuiding niet meer zo levendig als
te vooren: haar langzaame groei is zekerlyk ook de reden dat men haar
moet. rangfchikken onder die foort van Rupfen, welken aan het ftrengfte
winterweer biootgefteld zyn : zy bereikt, wel is waar, van het begin des
¡winters a f , zulle eene grootte, als ik haar onder Fig. 2. afgebeeld heb; Fig. 2.
iop welke grootte haar het eerfte vel te eng wordt, zo dat z y het voor
een nieuw moet verwisfelen en zulks geichied zynde, kan zy ook nog
•eenen tyd lang voedzel gebruiken en in groei toeneemen; maar zodra de
bladen der boomen o f planten hunne fappen verliezen, verdwynt-by on-
ze Rups ook allen eetlust; en z y zietterftond om, naar .een voldoemd win-
terverblyf, verkiezende daartoe de gefpletene klooijetis in ftammen oftak-
ken: in deezen brengt zy den gantfehen winter door, zonder eenig voedzel
te gebruiken, even- als läge z y verdoofd, en in eenen diepen flaap.
S- 3-
Het komt ons zeketlyk wonderbaarelyk vo o r , dat zulk een klein, en
boven dien nog geheel naakt fehepfehjen, den gantfehen. winter door niet
befchadigd wordt van de ftrengfte koude, die dikwyls een mensch, uit
gebrek aan toereikend»dekfel, om het leven brengt J echter toont de 00g-
fchynelyke ondervinding dat zulks waatheid i s : ieder myner Lezeren zal
z ig nog te binnen brengen, hoe ftreng de koude was, in het begin van
de