T ab.
XXV.
want tan opzichte van haare overige eigenfchappen , fchynt deeze foorc
iet byzonders te hebben boven alle andere Dag - en . Nachtvlinder • Rupfen
, ’t welk ik in het vervolg nog nader zal aanwyzen.
§• 5-
Zou intusfchen mogelyk iem^nd de veertien - pootige Spanrups, over
welke wy tot hier toe gefproken hebben, voör geen echte foort, e a
haare zes buikpooten, niet allen voör volkomene pooten, maar vier van
:dezelven voor enkele hoogten willen houden, en gelooven dat ik dezelve
flechts daarom voor natuurlyke pooten gehouden heb, om dat zy dezelfde
plaats beflaan, welke by de Rupfen voor deeze ledemaaten bepaald is', dee-
zen zoude ik van alle twyfel onthefien, door te yerzekeren^ dat niet alr
•leen den gang van myne Rups Spanswyze gefehiedt; maar ook dat het
onderfte van haare zes volkomene pooten met kleine haakjens bezet - zyn ,
welke haakjens men aan alle andere Rupspooten waarneemt: het vo.örft©
paar cinder de zevende geleding ftaande , is het kleinfte, en de Rups
trekt dezelve, na eenige aanraaking, geheel in zyn ligchaam, zodanig zelfe
dat men ze niet eerder weer gewaar wordt, dan wanneer z y kruipt, o f
in ongeiloorde rust is.
. §• 6. .
In het Icruipen is zy naarftig, en gedraagt zig daarby op de- voigende-
wyze : haar voorlyf rieht z y zodanig op , dat de kop laager komt dan haar
rü g , die z y ten gelyke tyde kronw; met het-'- achterlte van haar ly f , houdt
z y z ig , door middel van haare buik- en nafehuif-pooten, aan de fteelen
van de planten vast, ten einde op die w y z e , haar opgerieht vo o r ly f, in
de hoogte te kunnen blyven houden; daarna beweegt zy,- met behulp van
den gemelden reeds befchrevenen Rand van het voorlyf, den k o p , een paair
maal-, nu lings dan rechts ter zyde heen, laat het voorlyf weder daalen,
en voelt, eer zy haare zes voeten in een vasten tred; nederzet, met het-
zelve heen en weder, op dezelfde w y z e , als z y voorheen haar’ kop ge-
draaid heeft, ten einde den ftaat van den weg, dien zy zal begäan te onder-
zoeken: (iridedaad eene voorzichtigheid, welke dikwyls by de verftandlyke
wezens, in ’t verkiezen van haaren weg niet wordt waargenomen; zy zetten
hunne voeten op den Weg, zonder te onderzoeken o f dezelve op- eetr
goed o f kwaad einde zal uitloopen: )• dit gefchied zyüde, zet zy haar©
voorpooten, met een zeer fterk in de hoogte gebogenen rüg vast, en-
brengt tevens de buik- en nafehuif-pooten in beweeging, zodanig, ’dat de*
voorpooten het eerfte paar buikpooten tamelyk naby komen: in deezen
zamengetiokkenen ftand blyft zy niet lang ; maar herhaalj; zodra zy eenefchre^
fchrede gedaan heeft, alle de voofgemelde .beweegingen tot het doen van een T ab.
volgende: ik kan die haar bedryf niet beter vergelyken dan by dat van een XXV.
mensch die iet met fpannen afrneet; ftrekkende.zyn hand u it, en dezelve dan
weder zamentrekke.nde, zo dikwyls op dezelfde wys na elkander, tot hy
eene zekere ruimte afgemeeten heeft: deeze wyze van gaan heeft ook plaats
by alle Rupfen, welken gelyken naam draagen.
Als zy ftil lig t, o f rust, bepaalt zy zig niet akoos aan eene zelfde houding-:-
ik heb waargenomen dat z y nu eens den zönderlingen■ ftand van Fig. a aan-
neemt, en zig.w el met de nafehuif - en de vier grootfte buik- pooten, (want
de kleine gebruikt zy daartoe n o o it,) vast z e t, maar in de plaats dat z y , ge-
lyk andere Rupfen, dan ook het overige van haar ligchaam, met de zes
voorpooten,.een tydlang in de hoogte, en uitgeftrekt zoude houden, haar
voorlyf zo fterk naar beneden kromt, dat haar k o p , zeer na onder de zevende
geleding van haar ly f , en, om zo te fpreeken, byna geheel op den fehedel
komt te liggfen: in eenen zo wonderlyk gekromde, en naar oogenfehyn on-
natuurlyken ftand, behaagt het haar dikwyls uuren na elkander in rust te blyven
: fomwylen verkiest zy daartoe eene geheel andere w y z e , rüstende naam-
lyk op alle haare pooten, met een recht uitgeftrekt ligchaam; dan deeze
houding fchynt haar niet zo eigen en natuurlyk te weezen, als de eerstgemel-
d e , die ik haar meermaals dan deeze zag verkiezen, tevens bemerkte ik dat z y
zig by eene aanraaking, o f krom.zamen trekt en op den grond valt, o f de
eerstgemelde zonderiinge houding aanneelnt.
, 8.
. Ten opzichte van haare' verandering heeft z y niets anders dan andere
Rupfen: zig van alle önzuiverheid gereinigd hebbende, maakt z y , tusfcheir
het grasend e lda verbladen, om zig heen, zeker ovaal fpinfel, bruinaehtig
wit van kleur, ondoorgebroken, doch niet dik; (F ig . 4. ) gebruikende f t ,
daartoe draaden die zy uit een wrat,- welke onder haar keel lig t, trekt:- in
dit verblyf, ftroopt z y , by warm weder, na verloop van weinige dagen, haar
laatfte Rup-fenhuid, ten vierdenmaale a f, en verändert in een ponien.
waarvan ik onder Fig. s en 6, eene afbeelding mededeel.
§• 9-
Dit popjen nu verdient-zeker nog eenige' betrachtibg: Fig. k. vertöontftis V .
ofis hetzelve op den buik liggende, en zo als het zig in de Natuur op-
doet, naamlyk zo blauw als een blauw pruimtjen, in plaats dat hat anders
^ 3 bruin