d H
II
Bm
II gCl
P
B
1
11
1für
II
f f ;
B i l
l
eBlfs ; SHi
iS
1».s
pg
gr
m■ I
m m
T ab. X. Met dergelyke, doch veel meer, en wel tot zeftien t o e , vuurroode vlekken
pronken 00k de Achtervleugels. Deezen neemen by het gewricht des Vleueels
een aanvang, en fpreiden zieh tot over het midden van denzelven uit Ze zyn
zeer zichtbaar, grooc, en, gedeeltelyk, Hechts door de Hoofdaderen’des Vleu-
gels van een gefqtieiden. Eenige dier vielten zyn puntig, eenigen breed en
eenigen final, maar anderen, en wel de kleenften, die voor aan by den buicen-
ften Vleugelrand ftaan, hebben eene harcswyze gedaante*. Behalven deeze vlek-
ken ziet men nog negen andere kleenen, ( waar van zes groenachtig, en drie wic-
achtig zyn, ) in den grond, tnflehen de fchulpen, en aan den buicenrand van den
Vleugel.
Het hairige E y f, de Baardfpitzen, de Voelpooten, en de Schenkels der twee
paar Voeten zyn wit; de Voeten zelven zyn okergeei; de iäamgerolde Zuigcr is;
donkergeel, maar de Oogen zyn hooggeel; en de hairdunne Voelhoornen za
wel als hunne pluimachtige kolfjes zyn zwart. Mejuffrouw M e r i a n heeft’deezen
Vlinder, benevenszyne Rups en Pop, in haar Werk over de Surinaamfche
Inletten, Tab. VII. voorgefteld, en van de Rups gezegd: dat zy heldergro"n
en bruinachtig is, witteftreepen en een glad voorkomen heeft; maar dat ze de
kentekenen der doornenfpitzen, door acht ipitzen aan den Kop, en twee lange
fpitzenaan de Nafchuivers, o f den Staartklep, vertoont. Haar voedzel zeit
z y , beftaat in de bladeren van den Ooftindifchen Jasmynhoomf; en ze verändert,
volgens haar bericht, in eene loodreehthangende, helder • okergeeleGryns-
vormige Pop; uit welke, in eea-en-twintig dagen, deeze fchoone Vlinder te
voorfchyn komt, # . '
§■ 6. Op
? Bygeloovige Menfchen, en zulken, die in alle zeMzaame vobrwerpen der Natuur fteeds
yooripellingen en treurige lotgeyallen-n^eeneu te beipeuren, zullen mooglyk, by de verfdiv
mug en befebouwing van deczen Vlinder. betgeluk, oflieyer het ongeluk, hebBen, m m
zeer te verfchnkken, als wanneer bun de, in het Eerfte Deel van, Rötel* Nat. Hiß der In '
Mäen, Tai. VII. afgebeelde, en. wegeus zyne zwart-blaauwe, vuur-en bloedroode vlekken’
. doorfommigen de Vlinder van. Mars genaamd, voor oogen kwam. Want zo semakkelyk als
hun zwakke.geeft op denzelven allerlei Krygstuig vinden kan, zo ligt zouderi zy zieh overree-
den, dat de verfchyning van zulk een Vlinder de-vöerbode van een yfelyken brand moet zvn
Het is voor öhze tydin gelukkig, dat het verlieht verltand in de Natuurlyke Weeteufchanin
piet al een de onweependheid, maar 00k het dyaallicht des gygeloofs, rceds merkelyk verdoofd
poewel nog niet geheel nitgeblufcht heeft. ' ; • , vw* >
t Van deezen boom, zegt zy; dat hy in Amerika zeer .hoog groeit; zwaareen dikke bloemen
draagt, die een aangenaamen reuk van zicb geeyenv dat by dikke en lappige -bladeren heeft
zo dat’er uit een afgebroken tak een-melkachtig fap vloeie. Hy is ligtlyk. te bekoraen en
groeit in weinig maanden zeer hoog. De inwooners noemen hem, Quauthle Pafli. ’
i£ W m HoHandfche uitgay« van haar Werk, noemt zy {blndz. «. 1 deezeeene lekroondeRuix ■
vermifsdezelveophaar Kpp met fpirzige hoogzelen veriierd is. De Rups veranderde den
aoden September m eene Pop; en den I lden OÜober kwam 'er deeze kleene zeer fchoon ve
yvolkte Vlmdpr.uit yoort; vfji welken zy zegt, d»t dezelve, dopt een vergrootglas befchouwdV
vermm.
Op den voorfchreeven Vlinder volgt een ander, die wel niet zo fchoon,' maar Tab. X.
nogchans onze opiettendheid niet geheel onwaardig is. Hy verdient dezelve te
eerdbr, alzo hy in het Werk van Mejuffrouw M e r i a n niet gevonden wordt.
Volgens het getuigenis van den Heer K ö r n e r , is zyn Vaderland in de Weftin--
dien. Ik noern hem daarom,,
D e n h e lä e r -b ru in en met w itte en U a a uwe v le k k e n , in een
donker - v io let - bruinen g r o n d , verßerden W e s t i n d i -
s c h e n D a g v l i n d e r der eerfte Claß'e. *
In de 3^0 Fig. deezer Tab. heb ik hem vliegend afgebeeld, om dat de bo- 3-
venzyde der Vleugelen dan duidelykft in ’t 00g vait. Men ziet des terftond, dat die m 4-
der Voorvleügeien van deezen Vlinder eene dof fcbaduwbruine' grondverwe heeft,
waar in, böven voörwaards, een kleen zwart llipje ftaac. Evenwel verfpreidt
zieh deeze grondverwe niet over den gabfehen Vleugel; maarze wordt doorfnee-'-
. den, door twee heen en weder, getande iets dowkerbruine dwarsltreepen; die ■
zieh, wat hooger dan in het midden'des Vleugels, aan den voorften rand beginnen‘
te vertoonen, dwars over den Vleugel gaan, naby den achterften hoek vatl
den buitenften rand eindigen, en van eene doffe helderrood-bruiüe verwe zyn.-
welke koleur de andere helft van den Vleugel geheel beilaat, en zieh naby her
gewricht van den Vleugel, en de Bord van den Vlinder uitllrekt. De Achter-
. jjeugels:hebben eene fchooner gedaante dan de voorften, en geeven den Vlinder
het meefle fieräad. ; Obk hier Vait de grondverwe wel in Y brüina’chtige; maar
ze wordt door het daai; tuflchendoorfchynend blaauw eenigzins gebroken, en iä
das door het penfeel niet natuurlyk aantewyzeft. De eerftgenoemde bruinachtige
mpt blaauw doormengde'grondverwe van den Vleugel ftrekt',, van deszelfsgewricht,
tot byna aan het midden; alwaar.men, milchen de Vleugeladeren, eenige helder^
blaauwe vlekken befpeurt, die echter, naar de verfcheidene buiging der licht-
ttraalen, in de verfchillende ftanden van Y voorwerp v in ’t bruine vallen. Op
deezen.volgt eene zeer groote donker-violet-bruine breede grondvlek, in welkb
twaalf
verwonaerlyk fchoon.is. Myne afbeeMing vertoont een Wyfje; het Mannetri: zou van ondö
aan de Vleugelen byna geheel brum, en alleenlyk by de gewrichten. en aan den onderrand des
Achtervleugels, rood gevieri zyn., ln. -Surinamen behoort dir -InfeS niet-ofader de gemeens-
ten; en t wordt ook in * « gevonden. . Wydefs ontmoet men in Surinamen noch Byfoor-
ten, die met deezen yeel pvereenkomft, maar eer blaauw- dan groenächtige vlekken hebben. '
' * Üvsn LtHtnat de BZutKd—jitfheiit kBtiättfcBhc Ny wXinß;h jH beko Bmen. ■ p. 784- ip. 206. den naam