154
aanraking reekenen van leven gaf. De tweede Rups bleef nog eenigen
tijd in leven, doch verkwijnde eindelijk en ftierf, zonder hare ge-
daanteverwisfeling te hebben begonnen.
S- 7-
Na verloop van bijna vier weken kwam de Vlinder uit het Poppen-
Fig. 10. hulfel te voorfchijn, bij Fig. 10. in eene vliegende houding afge-
beeld, dezelve was van het vrouwelijke gedacht. De wijze waarop
onze Vlinder de vlerken in eene rustende houding draagt, is genoeg-
Fig. I. zaatn uit Fig. 1, op te maken, behalve dat zij alsdan de fprieten
ingetrokken hebben. Om de geheele gefchiedenis van dit Infect te volmaken
, verkoos ik uit mijne op het Montferland gevonden Vlinders,
twee van het mannelijk gedacht tot voorbeeld, en beeldde dezelve
Tab. XXXI. op Tab. XXXI. Fig. 12 en 13. a f , waardoor, behalve de veelvuldige
Fig. • 2. verfcheidenheden die in deze Vlinderfoort voorkomen, het onder-
F 'S’ 1 3- fcheid der kunne, zoo in den vorm der fprieten, als anderzins, dui-
Fig. 1 1. delijk te onderkennen i s , terwijl Fig. 11. eene bijzondere verfchei-
denheid van eenen vrouwelijken Vlinder voordek. (* )
§. 8.
(*3 In het Zuiden van Frankrijk vindt men eenen Vlinder, door fommigen onder
den naam van Bomb, L a r ic is befchreveu, zijnde veelal donkerder van kleur, die
wij echter met reden gelooven, dat Hechts voor eene verfcheidenheid der Bomb.
P in i moet gehouden worden.
§• 8.
Ik was nu gelukkig genoeg geweest, om de geheele huishouding
van dit fraalje Vlinderfoort te hebben kunnen nagaan, en heb genoegzaam
aangetoond, hoe bezwaarlijk het is om daartoe te geraken.
Slechts eenmaal is het mij te beurt mogen vallen, eene volwasfene
Rups, onder aan den dam van een’ Dennenboom te vinden, die, terwijl
ik mij van het Montferland huiswaarts begaf, ingefponnen was,
deze Rups was veel lichter van kleur, dan die welke ik opvoedde en
afbeelde, zoo dat even als bij de Vlinders, er ook verfcheidenheden
onder de Rupfen gevonden worden.
Het heeft mij maar eenmaal mogen gelukken, op de laag groeljende
Dennenboomen een dezer Rupfen te vinden; naar alle gedachten houden
zij zich bij voorkeur in de hoog opgefchoten boomen o p , en begeven
zich, volwasfen zijnde, fomwijlen naar beneden, om eene bekwame
plaats ter infpinning te zoeken.
S- 9-
Dat deze Vlinderfoort zich maar eenmaal *s jaars vertoont, en wel
gedurende de maanden Julij en Augustus, behoeft geen betoog, daar
de meeste Auteurs deze tijdvakken van het jaar opgeven, en ik ook
fteeds