Fig. J.
Tab. XII.
Fig. s.
digd, ondernam ik in 1836 er de befchrijving en afbeelding van te
vervaardigen. Na meermalen, doch steeds vruchteloos, beproefd te
hebben deze Vlinders in den gevangen staat te doen paren, plaatste ik
eenige in het wild verzamelde in een ruim verblijf met eenen tak vlierbladen
, waar aan zij ook spoedig haare Eijeren legden, hier en daar
aan de onder zijde der bladen verspreid, en die weldra bleken bevrucht
te wezen, want zij behielden hunne gedaante, terwijl mijne vorige
steeds in weinige dagen rimpelig werden en fpoedig geheel verdroogden j
derzelver gedaante maakt het zeer waarfchijnlijk, dat zij zich nog in
de legger des Vlinders bevindende, en even daarna, buigzaam zijn, en
zich daardoor in den oogenblik waarin zij gelegd worden op het blad
uitfpreiden, waardoor zij dan zoo plat worden, als zij in der daad zijn;
zeker is het toch dat de legger des Vlinders niet zoo wijd is als de
omtrek van een Ei zoo als het op het blad lig t, en nog te meer is d',
denkelijk omdat de fchaal zoo week en teeder is dat de minfte aanraking
dezelve doet breken, ja zelfs het kronkelend indroogen van het
blad oorzaak kan zijn, dat de Rupsjes niet uitkomen; jammer is het
dat deze Vlindertjes niet zoo gewillig zijn in het Eijerleggen dat zij
dit ook aan eene fpeld geftoken doen, daar dan beter te zien was, het
geen nu flechts gisting blijft.
Met het bloote oog verwonen zich de Eijeren als een vuil wit
Vliesje , gelijk aan de afbeelding bij Fig. 1 op Tab. XII te zien is ;
doch bij een sterke vergrooting ziet men dezelve als door een net
dat vijfhoekige openingen heeft overtogen, en prijkende met eene
fraaije paarlkleur zoo als bij Fig. 2 is afgebeeld.
S- 3-
In het begin van Augustus, twaalf o f veertien dagen nadat de Eijeren
gelegd waren kwamen de Rupsen u it, zonder dat er vooraf eenige
verandering aan de Eijeren te zien was. Derzelver eerde voedfel bestond
in de ledige doppen, grazende zij vervolgens de buitenhuid der
B
bladeren af. Na verloop van vier dagen vervelden zij de eerde keer
en 5 dagen daarna ten tweedemale, zij graasden toen niet meer maar
vraten de bladen aan de kanten af. Na de tweede vervelling begonnen
zij reeds eenige draden over zich heen te spinnen, waarvan zij zich ook
door hun geheele leven bedienen, om in noodgeval zich aan te laten
zakken. Nadat zij weder na verloop van vijf dagen verveld waren,
trokken zij de bladeren te zamen en hadden de grootte en kleur verkregen
zoo als bij Fig. 3 is afgeteekend. Na de laatde o f vierde Fig. 3.
vervelling, welke meestal 6 a 7 dagen na de derde geschiedde, sponnen
zij ieder een blad gedeeltelijk of geheel toe, waarna z ij, na verloop
van 10 a 11 dagen volwasfen waren Fig-. 4, is naar eene zoodanige Fig. 4.
volwasfene Rups vervaardigd. De donkere ruggeftreep wordt veroorzaakt
door het doorfchijnen van het voedfel, en het wit der zich daarnevens
bevindende ftreepen, is de natuurlijke kleur der huid, die, op
die plaatsen ondootfehijnend is.
s-
In het begin van September mijne Rupfen volwasfen wordende,
hielden zij de eene voor, de andere na op met vreten, verloren door
zich van het genotene voedfel te zuiveren, hunne ruggeftreep, en werden
daarna eerst geelachtig, vervolgens licht rood, hoedanig er een
afgebeeld is bij Fig. 5. Onrustig liepen zij nu eenen geheelen, soms Fig, j .
twee dagen in het glas rond, naar eene geschikte plaats zoekende, om
den aanftaanden Winter en een groot gedeelte van het daarop volgende
voorjaar verbleekt en ingekrompen in een spinsel door te brengen,
hetwelk sommige tusfehen de bladen, andere onder dezelve aan het
glas maakten.
S- 5*
Omftreeks de helft der maand Junij van het daarop volgende Jaar,
waren de Rupfen bijna allen in zoodanige Poppen veranderd als bij
L 3 Fig.