30 A A N T E E K E N I N 'G E N.
zintuigen deze ook anderzins mogen zijn. Door dit vermógén té mii-
ien, zijn dan ook éti Mannetjes* én Wijfjes-Vlihders geheel ‘in'de tnagc
van hunne bezitters, ên deze hoogstmerkwaardige eigénfchap van deze
Vlinderfoört, even als die der Rupfen, h-iervorén op bladz, 20 medegedeeld,
kan met regt ais eene bijzondere befchikking den alles omvattende
Voorzienigheid aangemerkt worden, daar, Ware' het anders,
het nut, dat deze Infektén voor den mensch aanbrengen, niet alzoo,
ja zelfs geene Zijdeteelt in het groot mogelijk zoude zijn ó f befluurd
zoude kunnen worden; wij mogen dan ook als eene uitzondering,
op deze opmerkelijke bijzonderheid mededeelen, dat de Heer van evnd-
hoven , in het jaar 1834, onder zijne Zijdeworm-Vlinders twee had,
van welke inzonderheid de eene het vermogen bezat van te vliegen,
verheffende zich met eene zachte en zwevende vlugt, bij herhaling, op
eene aanmerkelijke höogtè door het vertrek, zóó ze lfs , dar hij Zich,
even als een ander Vlinder, móeljelijk liet opvangen; de andere be-
teikte die hoogte niet, maar zweefde lager bij den grond. D e bijzondere
warmte van den zomer van dat jaar, die ook op dat vertrek
invloed had, zoude ZijnEd. als de éénfge aanleiding tót dit vermogen
weten op te geven, zijnde zoodanig verfchijnfel ZijnEd. anders nóóit
voorgekomen; beide deze Vlinders waren Mannetjes; de met ópzet
beproefde paring van dezelve met Wijfjes viel ongelukkig uit, daar al
de eijeren, daajvan komende, onbevrucht warén.