laat, en dan doorgaans niet zeldzaam is; maar des te zeldzamer echter
wordt de Rups gevonden, hetgeen ons slechts eenmaal, reeds vele
jaren geleden, gebeurd is ; doch deze toen niet afgeteekend zijnde, was
het ons zeer aangenaam de volgende waarnemingen en teekeningen te
ontvangen van den WelEdelen Gestrengen Heer Q. M. R. V er- hcell
te Rotterdam, die wij dan nu, met dankbaarheid aan den geeërden
Zender, den Liefhebberen mededeelen.
$■ 3-
De tegenwoordige Vlinder, zegt de Heer V er- huell, kan met
alle regt voor een’ der fraaisten, alhoewel niet de zeldzaamsten in
ons Vaderland voorkomende, gehouden worden; echter wordt dezelve
niet alle jaren even menigvuldig gevonden. De Vlinders der beide geslachten
hebben aan de onderzijde der ondervleugels .sierlijke geelgroene
vlakjes, welke men met de bladen 'der Peterselie zoude kunnen
vergelijken, redenen waarom onze Vlinder, bij de Liefhebbers,
onder den naam van Peterselie-I^linder algemeen bekend is , terwijl
dezelve in het Latijn Papilio Cardamines genoemd wordt.
S- 3.
Mij in het laatst van de maand Junij in Gelderland bevindende,
vond ik op de zoogenaamde bloemen van Damast, Hesperis matro-
n a lis , flor. pl. albo. eenige zeer kleine en grootere grijsachtige
Tab. IX. Rupsjes, met fijne haartjes bezet. Bij Fig. i op Tab. IX is een der
Fig. i . kleinste op een sprankje van dat gewas afgebeeld; met een gewapend
oog beschouwende, bevond ik , dat de grijze kleur veroorzaakt werd
door een groot aantal zwarte stipjes', over het geheele ligchaam der
Insecten. Na verloop van vier a vijf dagen, vervelde het kleine Rupsje,
vretende de oude huid geheel en al op, en werd daarna zoo als
Fig. 2 ,
Fig. 3 , aantoont; de witte zijde streep was duidelijker geteekend; en Fig. 3
Fig. 3 stelt eene op het laatste vervellen zittende Rups voor. en 3.
Mijne Rupsen waren, na hare laatste vervelling, binnen weinige dagen
volwassen, zoodanig als Fig. 4> van hoven gezien, en Fig. 5. van Fig. 4
ter zijde vertoont; het geheele ligchaam, en zelfs de kop, is met fijne en 5.
haartjes begroeid, en met kleine zwarte stipjes op de huid. Zij zijn in al
hare bewegingen zeer langzaam, en kruipen met veel omzigtigheid voort.
Dat deze Rupsen zich met onderscheidene soorten van gewassen voeden,
blijkt, dewijl ik er eenigen op de Violier, Cheiranthus annuus, gevonden
heb, terwijl Rösel de wilde kool, Brassica Silvestris, als haar voedsel
opgeeft.
$■ 4-
Den 3ie” Julij zettede zich eene der Rupsen boven tegen het deksel
van de doos, waarin ik dezelve bewaarde, hechtende het staarteihde met
een weinig spinsel vast, en spon zich vervolgens een draadje dwars
over het lijf. Den 5den daaraanvolgende was deze Rups in een zoodanig
Popje veranderd als bij Fig. 6 is afgebeeld, grijsachtig paars van Fig. 6.
kleur, terwijl ik opmerkte, dat sommige Popjes, welke ik vervolgens van
mijne Rupsen verkreeg, daarentegen groen waren als Fig. 7 , en Fig. 8 Fig. 7
welke hetzelve van boven gezien voorstelt; doch na verloop van on- en 8.
geveer veertien dagen waren al de Popjes grijs geworden, terwijl
diegenen, welke voorheen groen geweest waren, eene donkerder kleur
behielden. Ook merkte ik op, dat de Popjes, hoe men dezelve ook
aanroerde, onbewegelijk bleven.
$• 5-
Den 6Aen Mei van het daaraan volgend jaar, begonnen, bij de doorgaans
donkerder gekleurde Popjes, de schoone oranje-vlakken, waarmede
de Vlinder van het mannelijk geslacht pronkt, door de vleu-
H 2 gel-
8I