Eminet ia minimis Maximus 111e Deus.
V O O R R E D E .
Z e v e n jaren verliepen sedert de voltooijing van het Vijfde Deel dezes werks,
en ziedaar thans het Zesde gereed; inderdaad wij konden bij den aanvang er
van geenszins verwachten, in een betrekkelijk zoo kort tijdsbestek weder de
geheele huishouding van ongeveer een vijftigtal onzer Inlandsche Vlinders bijeen
verzameld te zullen hebben; niet omdat wij aan de bereidvaardige hulp
onzer Vrienden wanhoopten, dit zij verre, en hoezeer ons die steeds is te
stade gekomen, daarvan kunnen velen der Afbeeldingen getuigen, maar omdat
het uit den aard der zaak steeds moeijelijker wordt, de nog niet uitgegevene en
meer zeldzame soorten te ontdekken en na te gaan. Vonden wij hierin een
bewijs dat ijver voor de wetenschap ons vaak beter doet slagen dan wij
durfden verwachten, wij vinden er tevens eene aanmoediging in , om op onzen
weg voort te gaan, en vangen het Zevende Deel met te meer gerustheid aan,
dewijl wij voor de eerste platen daarvan reeds uitmuntende bijdragen ontvingen
niet alleen, maar ook voor eenige volgende de bouwstof bij deze en gene
onzer geachte Vrienden reeds gereed is.
Zoo ook zijn wij het ontwerp en de teekening der Titelplaat van dit Zesde
D e e l, weder aan onzen dikwerf genoemden Vriend, den Wel Edelen Gestrengen
Heer Q. m. r. vf.r—iiuell, Directeur der Marine R o tt e r d am verschuldigd,
* 1 heb