14 N A C H T V L I N D E R S
ontzettend getal door de Vogelen verflonden werd; het eene houdt
het andere in gelijkniatigen gang en in orde.
Maar nu moet de mensch deze orde niet door bijzondere middelen
Willen verbreken; de landman moet nier verpligt zijn, (zoo als weleer
in eene onzer Provinciën) vijftig paren Musfchenkoppen te leveren, omdat
zij eenig nadeel aan de boomvruchten en het gezaaide graan toebrengen:
wie bang is voor Musfchen, zegt de oude fpreekwijze, moet
nooit zaaijen; wat zouden er anders niet wel een groot aantal Rupfen levend
blijven, ('daar, volgens naauwkeurige waarneming, een paar dezer Vogeltjes
gedurende haren broeitijd, ruim 3600 Rupfen, in ééne week vernielen,)
als wij (lellen, dat Hechts honderd landlieden vijftig paar Musfchen
moesten dooden, daar er dan in eene week ruim achttien millioenen
Rupfen gèfpaard zouden worden, die nu alleen door dit geringe getal
Vogeltjes haren 'dood vinden; en hoe vele duizenden Musfchen,
Vinken en dergelijke worden weder op hunne beurt niet wel jaarlijks
gevangen en door de menfchen tot fpijze gébruikt! De Rups verdrekt
alzoo tot voedfel aan de Vogelen, en deze wederom aan den mensch;
het is dus nuttig, dat er Rupfen zijn: waarmede zouden anders de
Vogelen zich voeden? dén toch zouden deze wel onze vruchtboomen en
graanakkers moeten vernielen, en de vele Zangvogeltjes, die zich bijzonder
met Rupfen en andere Infekten voeden, zouden welhaast verdwijnen
, en onze bosfchen en velden daarvan ledig zijn; de Leeuwrik
liet zich dan niet meer hooren; de Nachtegaal verdween; de vlugge
Kievit, de Kemphaan en vele anderen moesten onze velden verlaten;
den Koekoek hoorden wij niet meer zijn’ eigen’ naam roepen; doodfche
fiilte zou den wandelaar vergezellen, en wij zouden weldra, de Rupfen
uitgeroeid zijnde, dezelve terug wenfchen, en ons wanbedrijf ons beklagen.
Bij dit alles nu op de fchaal gelegd het voordeel des Zijde*
Worms, en de fchade der andere Rupfen, dan zal dezelve dadelijk ten
voordeele der eerilen overflaan, en wij bekennen moeten, dat de mensch
genoegen en voordeel door de Rupfen erlangt, en hij dezelve niet met
ververachtende
namen mag noemen; de Zijdeworm is toch aller achting,
waardig, (laat bij alle befchaafde Natiën in aanzien, verdienc alzoo eene
voorname plaats in alle Infekten-verzamelingen en Befchrijvingen, en wij,
als Uitgevers van zoodanig Werk , die gaarne iedere Rupfenfoort daarin
willen afbeelden en befchrijven, doen dit met te grooter genoegen
omtrent deze waarlijk voordeelige en nuttige Rups, en den daaruit
voortkomenden Vlinder, daar dit Infekt, hoewel oorfpronkelijk
uitheemsch zijnde, echter reeds finds onfceugelijken tijd een inwoner
dezes Lands geworden is , en, zelfs in dezen tijd in het bijzonder, in:
deszelfs regte waarde wordt gekend en voorgelleld.
S 1
Alvorens wij nu met de Befchrijving dezer Rupfen- en Vlinderfborc
beginnen, moeten wij met dankbaarheid vermelden, dat de teekeningen
daarvan vervaardigd zijn door den Wel Edelen Geftr- Heer q. m. r,
verhuell , te Rotterdam, die tevens de goedheid gehad heefc, zijn.
WelEds. waarnemingen ons te doen geworden; insgelijks heeft de Wel
Edele Heer a. j. van eyndhöven, te Jmferdam, ons eenige waarnemingen
medegedeeld, naar wiens teekeningen ook de Fig. A , B , C ,
D en E , op Tab. VI. vervaardigd zijn. Wij willen daarbij nog melding
maken van een Werkje in 1833 uitgegevens, door den Hoog Wel Geb.
Heer Jonkheer a. martini van geffen, te ’s Bosch, getiteld : Handleiding
ter bevordering van de zijdeteelt in Nederland, waartoe Zijn
Ed, zich veel moeite gegeven, en deze teelt zeer aangeprezen heeft,
met opgave der onkosten en het voordeel daaruit te trekken, en het
ware wel te wenfchen, dat deze tak van nijverheid ook in ons Vaderland
tot ftand gebragt konde worden. Reeds omdreeks den jare 1770 wendde
de Heer w. h. van hasselt, op het Hoogehuiste Empe, in den omtrek
.van Zutphen, daartoe pogingen aan, welke ook aanvankelijk met
eenen goeden uitdag bekroond werden; doch dit begonnen werk werd
we