Den n Junij 1839, slaakte he t, tot den staat van volkomenheid geraakte
Insekt, zijne banden. Ik had mij niet bedrogen, liet was werkelijk een
Dag-Vlinder en van het geslacht der Dikkopjes, en wel Papilio Alveolus ,
7 en 8. in Gelderland niet ongemeen, het was een Mannetje, bij Fig. 7 vliegende
voorgesteld , terwijl Fig. 8 daarentegen, een Wijfjes-Vlinder verbeeld ,
daartoe uit mijne verzameling genomen; dezelve onderscheidt zich van het
Mannetje, door een eenigzins dikker -achterlijf, en minder witte stippen op
de vleu gels , die ook bij het Mannetje meer geelachtig zijn, van onderen
vertoont zich het Wijfje als bij Fig. 9 , in den rustenden stand is afgebeeld,
zijnde daar donkerder van kleur dan het Mannetje.
Deze Vlindersoort nimmer later in den zomer ontmoet hebbende, vermeen
i k , ook uit hoofde van het opgemerkte omtrent den groei der Rupsen,
als zeker te mogen stellen, dat ons voorwerp zich slechts eenmaal in het
* jaar vertoont.
Bij het betrekkelijk slechts geringe getal Dag-Vlinders, wier huishouding
ons door dit werk in haar geheel bekend i s , gaf mij de omstandigheid, dat
deze mijne ontdekking daarbij de eersteling van eene soort tot het geslacht
Hesperia behoorende, mogt leveren, meer genoegen, dan de ontdekking
van eenen ligt meer zèldzamen Nacht-Vlinder had kunnen doen.