vinden in het gemis van eene harer lange voorpoocen. In het jaar 1830
werd ik echter op het alleronverwachts, en door een zeer bijzonder
toeval, in staat gesteld de geheele levensloop en huishouding dezer
zeldzame Rupsensoort te leeren kennen, te meer van waarde voor de
wetenschap, daar mij niet bewust is dat door eenig Schrijver dezelve
tot hiertoe vermeld o f in afbeelding medegedeeld is.
§• 3-
Het was dan op den i4den Julij 1839, dat men op eene stoel in
mijne kamer een Vlinder ontdekte, die, zonderling genoeg, tot dusverre
niet gestoord geworden was, maar ook nu op het punt gestaan had, om
voor wat vuilnis weggeveegd te worden, waartoe deszelfs staat van die-
pe rust en zijn donkere kleur natuurlijk aanleiding gaf, en door het sterk
beschadigd zijn kon ik ter naauwernood de F&gi Vlinder daarin herkennen;
met dezelve op te nemen ontdekte ik dat het een Wijfje was,
hetgeen mij het_ blijde vooruitzigt g a f, van hierdoor in de gelegenheid
te zullen zijn Eijeren, en dan jonge Rupsen van dezen nog zoo weinig
bekenden Vlinder te zullen bekomen; ik werd ook hierin dien eigen dag
reeds bevestigd, daar de Vlinder bijna 50 Eijeren legde,
m u y y v v i i rr, ^ ec Kenoegen zag ik dat de Eijeren, die eerst de kleur hadden als op
1 ab. A A A V ll. Tab. X X X V I I, Fig. 1. a en b na eenige dagen donkerder werden als bij
f Jg. i • c ; door het vergrootglas ver Loon den zij zich met meerdere oneffenheid,
Den 24sten Julij en vervolgens kwamen uit deze Eijeren de Rupsen te
voorschijn, zeer kennelijk tian derzelver lange voorpooten ; het E i verlaten
hebbende was haar eerste voedsel de dop op te vreten, waarbij de
lange pooten in rustelooze beweging waren, en het eerste paar als handjes
o f vingers diende, om het voedsel vast te houden. Ik voorzag hen dadelijk
van Eiken, Hazelnoten en Beukenbladen, zijnde het voedsel dat mij
voor ^ deze Rupsensoort bekend was. Het was opmerkelijk dat deze
Rupsjes des voordemiddags uitkwamen, komende hierin overeen met de
Zijdewormen. Bij het uitkomen der kop van het Rupsje kwamen on-
middelijk ook de twee kleine voorpooten te voorschijn, waarmede zij zich
vasthield om het overige gedeelte van het ligcbaam uit de eijerschaal te
halen, terwijl de lange voorpooten, die onder het lijf uitgestrekt lagen, na-
, sleepten, en zich eerst uitbreidden als het Rupsje zoo ver het ei verlaten
Fig. 2. had, ik heb dit eerste uitkomen zoo naauwkeurig mogelijk bij Fig. 2
trachten voor te stellen. Als zij geheel het ei verlaten hadden, scheen
hunne grootte in geene verhouding te staan tot de ruimte waarin zij besloten
waren geweest, zijnde Fig. 3 , 4 en 5 insgelijks naar zulke pasgeborene
Rupsjes vervaardigd. Wanneer bij het uitkomen de eijerschaal nog
eenigzins aan het kromgebogene staarteinde bleef hechten, namen zij de
bek o f lange pooten te baat om zich daarvan te ontdoen, sommige vraten
de eijerschaal niet geheel o p , o f werden daarin gestoord door anderen,
m
zij verdedigden zich dan moedig, o f sprongen geheel van de plaats af en
maakten zich alzoo uit de voeten. Met leedwezen ontwaarde ik dat de
Rupsjes over de hun voorgelegde bladen onverschillig heen liepen en
heen en weder reikten om als het ware ander voedsel te zoeken, dit duurde
van de eerst uitgekomene tot den volgenden dag namiddag, toen er twee
o f drie eenigzins tot rust schenen te komen en stil gingen zitten, hoewel
nog steeds met hunne lange pooten in beweging zijnde, op de wijze als bij
Fiff. 4. Vreezende dut deze rust een voorteeken des doods zoude zyn ? Fi^. 4*
daar zij no0" niets gevreten hadden, sloeg ik hen met te meer opmerkzaamheid
gade, en ontdekte nu dat het scheen als o f zij op het vervellen
zaten, daar ik achter den kop eene dikte ontwaarde die eene andere scheen
aan te duiden, welke zonderlinge eigenschap ik mij echter niet konde
voorstellen, daar mij dit bij geene andere soort bekend was.
Hoe vreemd deze waarneming mogt zijn, zoo stelde zij my gerust en
bekommerde mij niet meer over het heen en weder loopen der later uitgekomene.
Den volgenden dag waren de eerste verveld en hadden nu veel
grooter kop dan te voren; vervolgens vervelden ook de overigen, ofschoon
er sommigen bij waren die de eijerschaal niet hadden opgevreten
, dus sedert hunne geboorte geheel zonder voedsel waren. Na deze
huidverwisseling plaatsten zij zich als bij Fig. 6 , totdat de pooten donker-r ig. o.
der en steviger waren geworden, waarna ik ook het genoegen had te zien
dat zij zich aan het vreten van het aangebodene voedsel begaven, en wel
aan de eikenbladen, na alvorens het afgestroopte vel te hebben opgevreten.
Het aanhoudend heen en weder loopen had nu ook geheel opgehou-
den, en zij vertoonden zich nu als Fig. 7 en 8. Fig, 7 en
Zoo voorspoedig en naar wensch als het uitkomen en de eerste huid-
verwisseling was afgeloopen, ging ook de groei mijner Rupsen voort, en
met uitzondering van 2 o f 3 . die bij ongeluk verdronken in het fleschje
met water daar ik het eikentakje in geplaatst had, geraakten zij ook allen
door de tweede vervelling, die bij de voorspoedigste reeds den 31 July
plaats vond. Gedurende het vervellen gestoord wordende, verliepen zij
van haar plaats, en van die stoornis, die andere Rupsen veeltijds zoo
zeer hindert en dikwijls doodelijk is , hadden zij geen letsel, daar zij zich
met de lange voorpooten zeer goed weder konden vasthouden. Fig. 9 pig, 9.
stelt eene rups voor die tweemaal verveld i s , in eene rustende houding,
terwijl Fig. 10 eene in loopende stand verbeeld, zijnde reeds driemaal Fig. 10.
van huid verwisselt. Den 11 Augustus vervelden zij ten vierde male,
wordende nog steeds het afgestroopte vel door elke Rups opgevreten. ,
Na deze vervelling namen zij goed in grootte to e , en werden ook moöi-
jer van kleur en teekening, bij Fig. 11 is eene zoodanige Rups vretende Fig. Si;
afgebecld, hetgeen zij altijd met zekere gulzigheid deden en waarbij zij
gestadig met de voorpooten in beweging waren, en die zij ook dapper
gebruikten ter verdediging als zij zich onderling aanraakten^ o f verontrusten;
zij schenen mij toe zeer gevoelig en schrikachtig te z ijn , en in rust
G g 2 zlt*