Tab.
XXXIX.
Fig. i.
hebbers te kunnen mededeelen, wij hebben wel Eijeren en kleine
Rupsjes gehad, doch deze laatste stierven eer zij volwassen waren;
dan door de vriendelijkheid van den Wel Ed. Heer a . j . v a n e y n d -
h o v en zijn wij daartoe nu in staat gesteld; zijn Wel Ed. had de
goedheid ons, met de Teekeningen, de hierbij gevoegde opmerkingen ter
hand te stellen.
§• 2-
Reeds was het saizoen, aldus begint de Wel Ed. Heer v a n e y n d -
h o v e n , hetwelk den Liefhebber der Entomologie de meeste voorwerpen,
zoowel ter vermeerdering van zijne verzameling, als tot uitbreiding
van zijne waarnemingen kan aanbieden, voorbij; een saizoen,
hetwelk echter in het jaar 1838 daartoe weinig geschikt was geweest,
door het aanhoudend onaangename en regenachtige weder, toen ik de
Rupsen vond, waarvan ik ecne op de XX XIX Plaat, bij Fig. L voor
UEds. Werk heb afgebeeld. Het was namelijk op den 3den October
van dat jaar, dat ik , in eert bosch in mijne nabuurschap, te Empe
bij Zutphen, met twee mijner Vrienden op de Insecten-jagt zijnde,
dezelve in menigte vond, alle, gelijk de hier voorgestelde, uitgestrekt
zittende langs de dunne takken der beukenboomen. Aan de bladen
dier boomen konden wij echter nergens eenig spoor ontdekken,
dat zij zich daarmede voeddeden, en er was ook aan deze dunne takken
zoo wel als aan de boomen zelve, weinig mos aanwezig, met
hetwelk men anders Zoude kunnen vermoeden, dat zij z ich , (even
als de gelijksoortige Rupsen der B . Quadra') geneerden. Van beide
voedings middelen werd niettemin door ons, nevens de Rupsen, een
voorraad mede naar huis genomen; doch, noch ik , noch ook mijne
vrienden hebben kunnen ontdekken dat zij van beiden iets gebrjik-
, ten I
ten, hoezeer ik , om nader te melden reden, wil; gelooven, dat het
mos, doch eene andere soort dan het door ons medegenomene, deze
Rupsen tot voedsel zal verstrekken.
§• 3-
Gelukkig waren de door ons gevondene Rupsen meerendeels reeds,
volwassen, en zagen wij weldra dat deze zich, onder eenige ruigte,
tot de gedaanteverwisseling schikten. Vroeger ontdekt, zoude het in-
tusschen zeer moeijelijk, ja ónmogelijk geworden zijn, hen daartoe, te
brengen. Zij veranderden zich in hun spinsel in donker, bruine zeer
glanzige Popjes, geheel stijf en onbewegelijk bij aanraking, van welke
ik eene afbeelding bij Fig. 2. heb voorgesteld, welke Popjes den Fig. 2.
geheelen daarop volgenden winter bleven overleggen.
§■ 4-
Het was op den pden Junij 1839, dat ik uit een der Poppen de
Vlinder mogt zien te voorschijn komen, zijnde de Borntyx Rubri~
collis, waaruit bleek dat de Rupsen, gelijk dcrzelver gedaante zulks
reeds had doen vermoeden, werkelijk behoorden tot eene Vlindersoort,
die met B . Quadra en anderen, één geslacht uitmaakt. Het
was een mannetje, afgebeeld in de vliegende houding, tbij Fig. 3. Fig. 3.
Alle de overige Poppen verdroogden, ook voor het meerendeel bij
mijne vrienden. Het wijfje, daartoe uit mijne verzameling genomen,
stelt Fig. 4 in de vliegende gedaante, en den rustenden o f loopenden
stand Fig. 5 voo r , waarbij de Vlinder de vleugels even zoo over
elkander heen geschoven houdt, als de meergenoemde B Quadra.
Het evengenoèmde wijfje bekwam ik uit eene Rup s , die ik een jaar
I i i vroe-
*■ *1 ^