zittende onverhoeds gestoord wordende, wierpen zij haar geheele voorlijf
achterover, en de lange pooten in de hoogte, welke allerzonderlijkste
Fig. 12. houding ik bij Fig. 12 heb gepoogd voor te stellen. Op den 18 Augustus,
zetteden zich de voorspoedigste ter vijfde en laatste vervelling, hetgeen
F'g- *3- twee dagen daarna afgeloopen was, bij Fig. 13 vertoont zich eene zoodanige
Rups. Na deze vervelling lieten sommigen de afgestroopte huid
onaangeroerd, en andere vraten dezelve gedeeltelijk o p , verscheidene
verloren bij deze vervelling een o f meer harer voorpooten o f staarteinde,
zoodat maar een klein gedeelte van al de Rupsen welgevormd er door
geraakte; zij schenen echter allen gezond en gebruikten het voedsel als
te voren. De groei dezer Rupsen was zeer ongelijk , daar sommigen nog
twee o f drie vervellingen achterna waren.
Den 31 Augustus schikten zich reeds eenigen ter inspinning, tus-
schen verdorde bladeren en ook tegen het glas, waardoor ik hare
geheele spinning konde nagaan, hetgeen zij zeer digt maakten, latende
aan het kop-einde eenige opening, de afbeelding van zoodanig
spinsel ziet men op de boven reeds aangehaalde Plaat XX X in het
4de Deel dezes Werks; met het spinsel geheel gereed zijnde,
legde de Rups zich stil in hetzelve ter neder en veranderde acht
o f negen dagen daarna, in eene donkere paarsbruine glanzige Pop, die
Fig. I4.eenigzins verschillende met de te voren afgebeelde door mij bij Fig. 14
is voorgesteld; twee dezer Poppen van geheele gave Rupsen afkomstig,
had ik afzonderlijk bewaard, om te weten o f het missen der pooten bij de
Rups ook eenig gebrek aan den Vlinder zoude veroorzaken, dan tot
mijn leedwezen verdroogden deze Poppen gedurende den winter. Aan de
andere Poppen was ook geen gebrek te ontdekken, ofschoon er Rupsen
bij waren geweest die als bijna geheel van de voorpooten beroofd waren ;
den 23sten September spon de laatste Rups zich ook nog in, tegen
mijne verwachting, daar ik dacht dat zij sterven zoude, als blijvende in
het groeijen zoo zeer achterlijk, en hier mede was deze opkweeking
geëindigd, zijnde er van het groote aantal van Rupsen, die ik bekomen
had, maar zeer weinige verloren gegaan. Ik zag nu in het aanstaande
voorjaar een goed getal Vlinders te gemoet, dan hoe onaangenaam werd
ik daarin teleurgesteld, daar ik van de zoo vele Poppen slechts zeven
goede Vlinders bekwam, de andere meeste Vlinders kwamen wel te
voorschijn, maar kreupel, zelfs zonder voorpooten, zoo dat zij niet konden
opklimmen om de vleugels te laten uitgroeijen, hierom zoude men
zeggen dat het de Vlinder wel hindert, als de Rups hare pooten verloren
heeft. Dan ofschoon deze uitkomst minder verblijdend was, zoo voltooide
zij de aaneenschakeling mijner waarnemingen, en waren dezelve overigens
van dat gewigt, dat ik mij altoos als eene aangename gebeurtenis, de
zoo gelukkige bekendwording en opvoeding der Fagi Rupsen, zal herinneren,
waardoor inderdaad eene gaping in de kennis van eene der
merkwaardigste Rupsen is aangevuld en weggenomen geworden.