en dierhalve teeder van Natuur zijnde, kan onze Vlinder eene al te
strenge koude niet doorstaan, reden waarom het geregeld yoortteelen van
ons Insekt hier te lande, niet met eenige grond van zekerheid kan verondersteld
worden, en bij het soms spoedig invallen van eene gure en vochtige Herfst,
en daarop volgenden strengen Winter, moeten de Vlinders en derzelver
Eijeren omkomen, en niet voor dat eene meer naar deszelfs ware Vaderland
gewijzigde Iuchtsgesteldheid weder daar is, op nieuw andere Vlinders
eene reis tot ons ondernemen»
Uit vrees dat de Rups, welke reeds volgroeid was, zich ter verandering
Fig. 1. zoude schikken , haastte ik mij om haar af te heelden. Fig. l 3 Tab. XXI.
leb. XXI. stelt onze fraaije Rups van ter zijde gezien voor, de beide oogspiegels op
den derden ring, haar schoonste sieraad, zijn zwart, afdalende tot Hemeïs-
blaauw, vervolgens eenigzins groenachtig, en wit van binnen, en bovendien
Fig. 2. roet éene lichtere zoom omringd. Fig. 2 vertoont onze Rups van boven
gezien, waardoor het dunner afloopen der voorste ringen, door het uitrekken
opgemerkt kan worden; midden over den rug loopt eene lichte blaauw-
achtige streep welke zich steeds in en uitzet, en van de ademhaling van
het Insekt getuigt.
$ 5.
Het was op den 7**en September 1835, dat ik mét het genoegelijk geschenk
van onze Rups verrast werd; ik bezorgde haar een ruim verblijf,
en versch voedsel dat ik in een fleschje met water zette; al dadelijk
merkte ik op dat dit Rupsen soort zeer verslindend is, en eenmaal aan het
vreten zijnde,- zich daarin niet ligt laat storen, in weerwil ik haar met
den tak uit de groote Suikerflesch haalde, niet ophield met een Oleander
blad% in een korten tijd te doen verdwijnen; gedurende den tijd dat zij
eenige rust neemt, is zij veel gevoeliger, en trekt bij de minste stoornis
de
de voorste ringen in, even als de Rups van de Sphinx Elpenor, zoo dat
de fraaije spiegel vlekken bijna onzigtbaar worden. Zij is in alle hare bewegingen
traag, en maakt niet veel tegenweer wanneer zij verstoord wordt.
S «•
Den 9den September begon de Rups eenigzins van kleur te veranderen,
de grondverf werd doffer geel, en op den eersten ring vertoonde zich eene
vuile olijfkleurige met eene gele middenslreep gescheidene vlek; het kwam
mij voor, dat het Insekt deszelfs aanstaande gedaante verwisseling voelde,
want het was een’ geruimen tijd bezig, met zich over de geheele huid als
het ware te likken, zonder dat ik evenwel eenig vocht, zich uit de bek
ontlastend kon bespeuren; langzamerhand werd zij donker van kleur,
op het laatst de geheele boven zijde olijfverwig, en de naschuivers hoog
oranje. Fig, 3. Tab. XXII, stelt deze aanmerkelijke kleur verandering Fig 3.
voor, 'afgebeeld als wilde de Rups, van den tak waarvan de bladeren Tab.XXIf.
bijna allen verslonden zijn, zich naar beneden begeven. Ik had met voordacht
versche aarde en eenige dorre en verwelkte bladeren in haar verblijf
gelegd, daar het mij bewust was, dat zij even als meer andere soorten
van dit geslacht, zich een Spinsel boven de aarde vervaardigt. Ik nam nu
den Oleander tak uit het glas met water waarin dezelve geplaatst: was j en
deed vervolgens de Rups op den tak weder in de suikerflesch, om haar
meer ruimte te geven. Het duurde niet zeer lang of zij begon onrustig rond
te kruipen, wroetende eenmaal bijna geheel onder de dorre bladeren in
de aarde, waardoor zij eene aanmerkelijke uitholling daarstelde, en kroop
daarna weder eenige keeren heen en weder, eindelijk in haar te voren gemaakte.
holte terug komende, begon zij met de bladeren weg te schuiven,,
te schikken, en door middel van eenige sterke draden zich een dak
over haar verblijf te vervaardigen, waarvan de eene zijde juist legen den
kant van de suikerflesch zijnde, ik alle hare bewegingen kon gadeslaan;
tegen den avond was zij aan haar verblijf begonnen, werkende gestadig
door, om hetzelve te volmaken, dè gedeelten aan elkander te hechten, en
den bodem gelijk te maken, schuivende ieder kluitje of steentje zorgvuldig
ter zijde; het minste gedruisch of beweging deed haar dadelijk een poos stil
U 3 Jjg.