rondom het borststuk, met de grijze met donker bruin omzoomde rand,
het denkbeeld, aan eene soort -van mantel, terwijl lager de witte vlekjes
eenige gelijkenis hebben, met de schulpen waarmede de Pelgrims hunne
mantels versieren, en de geheele bruine grijze kleur> alles te zamen genomen
, wel eenige overeenkomst met de kleeding dezer vrome wandelaars
heeft.
Tab; XVI. De Rups is op Tab. XVf. Fig 1. volwassen voorgesleld. Zij is traag in
Fig. 1. hare bewegingen en maakt weinig tegenweer wanneer men haar te na
komt. Hogelijk is dit wel de reden dat de sluipwespen des te gemakkelijker
hare huid met hunne eijeren kunnen bedekken. Zij vreet doorgaans
de bladeren langs de midden zenuw af, zoo als op de afbeelding voorgesteld
wordt. Slechts weinige dagen behoefde ik mijne Rups te voeden,
zij werd spoedig onrustig en kroop in de aarde.
Ha verloop van eenige weken de aarde zorgvuldig doorzoekende, vond
Fig. 2. ik het spinsel als bij Fig. 2. afgebeeld, het vrij digte weefsel met aardkor-
rels doormengd openende, was de Rups reeds in een glinsterend donker
Fig. 3. bruin Popje veranderd bij Fig. 3. afgebeeld, dat zich nu en dan zeer
traag bewoog, weinige teekenen van leven gevende.
M l
Hiet voor den 41'“ iulij van het volgende jaar, kwam tot mijn groot
genoegen tegen den avond de Vlinder te voorschijn, ik haastte mij denzeiven
dadelijk te dooden, daar ik mij herinnerde eenige jaren geleden dezelfde
Rupsensoort op Bonle% bij Wavre gevonden te hebben, en daaruit een’
diergelijken Vlinder bekomende verzuimd had, denzeiven dadelijk op te
steken, in de gedachte verkeerende, dat een Hacht-Vlinder uit eene trage
Rups en Pop voortkomende, zoo levendig niet zoude zijn, en dat eenige
uren uitstel den luister van de vlerken geheel kon doen verdwijnen. Den
volgenden dag naar mijnen Vlinder ziende, waren derzelver kleuren ge.
heel en al veranderd, en van grijs geelachtig geworden j de reden daarvan
nagaande, ontwaarde ik dat de dikke vederstof welke het sieraad van
deze Vlindersoort is door het heen en weer fladderen in de Suikerflesch,
verstoven was.
Ik zoude de Liefhebbers raden welke ons zeldzaam voorwerp uit de Pop
erlangen, om zonder uitstel, als dé vlerken behoorlijk volgroeid zijn, hetzelve
op te steken en te dooden en vooral met het uitbreiden der vlerken
behoedzaam te zijn daar de vederstof dik en los op dezelven ligt.
Bij Fig. 4. is de Vlinder in eene rustende houding afgebeeld, dragende Fi
de vlerken vlak uitgestrekt, de beide uitstekende hairbundels, welke bij
de grijsgeele met bruin omzoomde band den Vlinder tot sieraad verstrekken,
tegen elkander sluitende, Fig. 5. stelt denzeiven vliegende voor, waar- Fi
door de bewuste hairbundels beter opgemerkt kunnen worden (*).
(*) De op de plaat afgebeetde Vlinder ia een Wijfie, hebbende bet Bannetje gepluimde eprieten. P 2 § 6.