74
°pgegeven; het is alzoo met dankbaarheid aan zijn Ed. dat wij die bij
deze de bezitters van ons werk mededeelen, zoo als wij die van Zijn
Ed. ontvingen.
Als Hollandsche naam (zegt de Heer Trap voor deze soort) komt mij niet
ongepast voor die van Pijpkruid Meter, daar mij tot nu toe geene als
Inlandsche bekend is, die zich gelijk deze, voor zoo ver ik ondervonden
heb 9 bij uitsluiting voedt met het Pijpkruid ^ ook wel dolle kervel genaamd;
de Chaerophyllum Sylveslre.
Door O c h s e f h e im e r wordt deze soort Scabraria genaamd, welke naam
mij echter niet geschikt voorkwam om die in het Hollandsch overgezet
op onzen tegenwoordigen Vlinder toe te passen.
Reeds voor langen tijd bekwam ik de Eijeren van bovengenoemde
Kapel; deze waren al spoedig van lichtgeel tot blaauwzwart geworden,
hetgeen mij deed vermoeden, dat weldra de jonge Rupsjes daaruit te
voorschijn zouden komen; doch integendeel bleven zij alzoo, zonder in
te droogen, meer dan twee jaren; wat hiervan de oorzaak geweest zij,
is mij onbekend.
Later ving ik omstreeks half Mei volwassene en jonge Rupsen, zooda-
Fig. 1. nig als die in onderscheidene houdingen zijn afgebeeld, als: bij Fig. 1.
Tab.XVIl. op Tab. XVII. eene half volwassene vretende; bij Fig. 2. eene in uitge-
Fig. 2. strekte houding, bij Fig. 3. eene in rustende stand 9 en eindelijk bij Fig. 4.
Fig. 3. eene in die houding, welke zij aanneemt wanneer zij slechts even aange-
Fig. 4. raakt wordt; bij meerdere stoornis laat zij zich in elkander gekruld
vallen.
S 4.
De Rups volwassen zijnde, kiest om in Pop te veranderen, de opper»
vlakte der aarde, alwaar zij zich een met aardkorrels gemengd spinsel
bereidt, waarin zij na 4 of 5 dagen, in eene Pop veranderd, zoo als die
bij Fig. 5. is afgebeeld. Het niet onaardige staarteinde daarvan, ver-Fig. 5.
toont zich, sterk vergroot, bij Fig, 6; waarbij nog aanlemerken is, dat Fig, 6.
de haakjes bij a a a niet rond, maar zeer plat en dun zijn.
Gewoonlijk 4 h 5 weken na de Pop wording, komen, nadat men
eenige dagen te voren aan de kleurverandering der Poppen zulks kan
bemerken, de Vlinders te voorschijn, die bij Fig. 7, 8 en 9 zijn afge-Fig. 7, 8
beeld, welke laatste een’ mannelijken Vlinder voorstelt. en 9.
Het onderscheid der kunne, is gemakkelijk op te merken, vooral door
het onderscheid aan de sprieten, die bij het mannetje gekamd, en bij het
wijfje haarvormig zijn; ook zijn de mannetjes donkerder van kleur.
Daar de Vlinders, ook in gevangen staat, zeer gewillig zijn in het paren
en Eijeren leggen, was het mij ook niet moeijelijk dezelven te bekomen.
Verscheiden malen verkreeg ik onbevruchten, die eene groene kleur had-
den, en kort nadat zij gelegd waren, verdroogden en invielen; maar ik
bekwam ook bevruchten, die geel waren, doch ook met dezen ging het
als met de vorigen, zij kwamen niet uit, hoewel ik beproefd heb met ze
op onderscheidene wijzen te bewaren, en wel zoodanig, dat de Eijeren
van andere soorten, op dezelfde manier behandeld, op den gewonen tijd
uitkwanen; doch niettegenstaande ik den tijd van het uitkomen der jonge
Q 2 Rup