maken; eerst werden de oogen zwart, de vleugelscheden hoe langer hoe
lichter, bijna w i t , en veranderden toen spoedig in donker bladgroen, dé
geèle dwarsstreepen, het rood aan den kop en de pooten waren toen
mede zigtbaar.
§. 6.
Ingevolge deze voorteekenen was het niet moeijelijk te bepalen, dat
de tijd van het uitkomen des Vlinders niet meer ver af was; den 19
Jnnij werd dit dooT de uitkomst bewaarheid, er kwam toen eene Wijfjes
Vlinder uit voo rt, die juist aan die poot een misvormd en omgekruld
einde had, waar aan de Pop een knobbeltje te zien was geweest.
Fig. 6 en 7. Bij Fig. 6 is de rustende en bij Fig. 7 de vliegende houding voorgesteld;
in het oogloopend verschil tusschen beiden sexen is er niet;
de groene kleur behoudt veel langer hare helderheid dan wel bij andere
groene Vlindersoorten.
Zoo is ons dan dooT de menigvuldige en bereidvaardige medewerking
van eenige meermalen in dit Werk genoemde Vrienden het geluk ten
deele gevallen, ook dit Zesde Deel van hetzelve ten einde te brengen,
en zulks binnen een vrij korter tijdsbestek, dan wij bij den aanvang er
van hadden durven hopen. Vinden wij daarin een bewijs, dat ook bij
ons de Wetenschap altijd nog hare .beoefenaars mag blijven vinden,
wij erkennen tevens dankbaar de dikwerf keurige bijdragen voor dit
Werk geleverd, en in het vertrouwen op die voortdurende gunstige gezindheid,
zullen wij het wagen een Zevende Deel aan te vangen; wij
hebben toch van dezelve reeds eenige duidelijke bewijzen, die ons tot
dien aanvang hTstaat stellen, en onder deze de huishouding van een’
onzer grootste en fraaiste Vlinders, de Nectua Spmsa, het zoogenaamde
Karmosijnen W scskind, die wij ons voorstellen aan het hoofd van
het volgend Vijftigtal Afbeeldingen den Liefhebberen aan te bieden,, /