2+
De geheele huishouding dezer Rupfen en Vlinders is ééne en dezelfde
als die der andere foort; doch zij zijn veel fterker, vlugger en levendiger,
waarom wij zouden aanraden, liever deze ter voortteling in het groot
te houden, dan de anderej de Zijde fchijnt van die der gewone Rup fen,
in hoedanigheid, niet te verfchiilen, daarentegen wel in hoeveelheid:
naar de opmerking toch van den WelEdelen Heer a. j. d’a il l y ,
waren al de fpinfels van deze foort veel digter en zwaarder, dan die
der gewone, hetgeen met beiden zoowel der gele als witte zijde, doch
vooral met- deze laatile, het geval was.
AANTEEKENINGEN.
i . In het bovengenoemde Werkje van den Hoog Welgeboren’ Heer
martini van geffen vinden wij aangeraden, om de Eijeren door
vuur-warmtë uit te broeijen, hetgeen wij voor ons zouden oordeelen
ondoelmatig te zijn, tot het bekomen.van gezónde en fterke Rupfen,
al heeft men ook door broeijing reeds jong.Moerbeziënblad bekomen,
want, dit niet gereed zijnde, zoude het geheel verkeerd wezen. D?
Rupsjes komen zonder aangebragte warmte niet uit de Eijeren, vóórdat
haar voedfel dddr is , maar behoeven: alsdan ook geene aanprikke-
ling, of-hulp-daartoe. - . 1 j
2. In hetzelfde Werkje wordt gezegd, dat de bladen voor de jonge
Rupsjes zeer fijn moeten gefneden worden, dewijl ieder Rupsje een
kantje van een blad moet hebben, om te kunnen vreten; dit zouden
wij volflrekt afraden, als geheel onnut en tegen de natuur flrijdig; het
jonge Rupsje kan even zoo goed, ja zelfs beter, midden op het blad
vreten, als aan den kanr, De Rupfen hebben aan iedere zijde van den
bek een krom tandje o f haakje, waarmede zij in het blad (leken en dadelijk
vreten; zijn de bladen te hard en te dik, dan vreten zij alleen
het dunne groene weeffel er a f , en de aderen blijven over; doch de
jonge Moerbeziënbladen, vooral de witte, zijn niet te hard, en door
het fijn fnijden van het blad, moet er noodwendig veel voedingfap
verloren gaan, terwijl de fijne ftukjes fpoedig verdroogd zijn, zoodat
de jonge Rupsjes dezelve niet kunnen gebruiken.
3. De ziekten, waaraan de Rupfen onderhevig zijn, ontdaan veelal
door bekrompenheid aan plaats, ongelijke luchtsgedeldheid van warmte
en koude, en vooral aan gebrek van verfche lucht, daar de lucht in
hun verblijf, niet alleen door hare uitwerpfelen, door rotachtig blad,
maar ook door hare eigene uitwaferaing fpoedig bederft.
4. Van de Spinfels die men houden w il, om de daaruit komende
Vlinders te laten voorttelen, kan men zeer goed eerst de Zijde afwinden
, mits het water, waarin men dezelve le g t , niet al te warm z i j ;
de Zijde er dan afgenomen zijnde, knipt men het binnenile fpinfel voor-
zigtig open, kunnende men dan, aan de dikte der P o p , het geflachts-
onderfcheid zien, en daardoor dan Mannetjes en Wijfjes afzonderlijk
houden.
Intusfchen kan men , bij de Zijdeteelt in het groot, dit niet van al
E de