184 n a c h t - v l i n d e r s .
Tab. X L VIL
Fig. i . en 2,
Fig- 3
Fig. 4
2.
Gedurende de maanden Junij en Julij, vindt men allerwegen op de
Heradeum Sphondylium, o f ruige Beerenklaauw, die in Duin in
Boschachtige streken groeit, de nog niet geheel ontwikkelde bloemenknoppen
in haar omwindsel uitgevreten, zoo als dit op Tab. XLVII.
afgebeeld i s ; de Rupsen-soort die dit veroorzaakt is het onderwerp
dezer Beschrijving; deszelfs Hollandschen naam heb ik afgeleid van het
voedsel, omdat zij daarop uitsluitend schijnt voort te komen, de La-
tijnsche naam is volgens h u b n e r Tinea Jpiella en volgens t r e i t s c h k e
Haemylis Daucclla. Sommige planten vondt ik bij Wassenaar zoodanig
daarmede bezet, en wel met volwassene en nog jonge Rupsen
te gelijk, dat de knoppen geheel uitgevreten en met uitwerpsels vervuld
waren, en zij hunne toevlugt hadden moeten nemen tot het merg
der stelen, iets hetgeen zij niet doen zoo lang er nog bloemen in hun
bereik zijn. Zij behouden door alle vervellingen heen hetzelfde karakter
en kleur, F ig. 1 vertoont eene volwassene en Fig. 2 de levenswijze
dezer Rupsen.
§ I
Figuur 3 vertoont de eenige ingesponnen Rups, zoo als ik die in
'* de steel gevonden h eb ; in gevangen staat verwisselden sommige geheel
zonder, anderen met een spinsel, dat zij van dor loof en vui
te zamen gevlochten hadden. In het laatst van Julij o f begin van
1, Augustus, veranderen zij na 4 o f 5 dagen in eene P o p , als Fig. 4 ;
bij welke afbeelding ik slechts ie voegen heb, dat zeer kort na de
verandering, de kleur reeds zoo donker i s ; bij het aanraken geeft zij
duidelijk haar leven te kennen, door met de achterste leden eene
stootende beweging te maken.
Het laatste lid der Pop is vergroot te zien bij Fig. 5 , waarbij nog Fig. 5.
de 6de Figuur gevoegd is , om de gesteldheid der haken te doen zien, Fig. 6.
die het best te vergelijken zijn bij een blad papier dat van beide
kanten tot aan het midden opgerold is.
$ 4-
De Vlinder liet niet lang te vergeefs naar zich uitzien; zeven o f
acht weken na de Popwording zijn toereikende voor deszelfs ontwikkeling,
na welke tijd hij uitkomt, zoo als de 7de en 8ste Figuren ons Fig. 7.
die voorstellen; het onderscheid der kunne is niet anders dan aan het
achterlijf en grootte, meer te vermoeden dan werkelijk te zien.
Opmerkenswaardig zijn, zoo wel bij deze als andere morsoor-
ten, de palpen aan den kop des Vlinders; de zamenstelling er
van, trok zoo zeer mijnen aandacht, dat ik besloot om een paar afbeeldingen
daarvan te maken. F ig. 9 vertoont de kop, op zijde te Fig. 9.
zien; men ziet aan dezelve een gedeelte der twee sprieten, het o o g ,
en de eigenlijke palpen met al derzelver veertjes, en tusschen die
beiden de korte zuiger die geelachtig is , en als met schubben bedekt.
F ig. i® is ééne palpe, nog veel sterker vergroot geteekend, maar Fig. 10
ontbloot van de meeste veertjes; te onderscheiden is daaraan het onderste
deel o f de basis, die bedekt is met bijna ronde platte schubben,
daarop volgt het middenstuk, dat op de achter zijde ook met zoodanige
schubben bedekt is , maar voor aan lange los vooruitstekende
tot eene dikke bundel verzamelde veeren heeft staan, (eenige weinige
van onderscheidene lengte zijn aan de afbeelding te z i e n w a a r rus-
schen zich fijne korte hairtjès bevinden; en eindelijk het bovenste
R r 2 deel