s 6 A A N T E E K E N I N P E » .
de fpinfels doen, daar flechts een zeker aantal ter voortteling afgezonderd
worden, terwijl de anderen, door bet af haspelen, in bijna
kokend water, o f wel vooraf, gedood worden»
5. A lle foorten van Vlinders hebben de eigenfchap, dat zij , uit de
Pop komende, ergens tegen aan, in de hoogte moeten klimmen, om,
aldus hangende, den groei hunner vleugelen te bevorderen} daar men
nu meestal de Poppen, o f wel de Spinfels zelve der Zijde-Rupfen op
eenen platten bak bewaart, en de Vlinders dan bij het uitk.omcn geen?
gelegenheid hebben om te klimmen, en dus dikwijls zoogenaamd
kreupel blijven, zoo zoude men, dunkt ons, beter doen, om de
Mannetjes- en Wijfjes-Poppen, die men goed onderfcheiden kan,
althans meer zeker dan de Spinfels, afzonderlijk naar haar gedacht in-
doozen te bewaren , en daarin fmalle (lokjes o f plankjes te plaatfen,
waartegen de Vlinders bij het -uitkomen kunnen opklimmen, hunne
vlerken kunnen uitgroeijen, ilerker worden, en zich beter van hup,
eetile vocht ontdoen, om ze dan eenige uren daarna te laten paren.
6. In het meergenoemde Werkje van den Heer martini van-
geeeen vinden wij aangeteekend, dat de Wijfjes-Vlinders, zonder
gepaard te zijn geweest, wal eijpreji leggen, maar dat die onbevrucht
zijn, o f dat er zwakke wormen uit komen. Hierop moeten wij aan-
nierken, dat het eerde waar is : zij leggen ongepaard wel eijeren, maar
deze zijn altijd onbevrucht , en er komen nooit Rupfen uit. Geen
Vlinder legt ongepaard bevruchte eijeren, en onbevrucht zijnde, kunnen
er noodwendig geene Rupfen uit voortkomen, maar verdrongen dip
eijeren zeer fpoedig. Er, is ook geen voorwerp in het Dierenrijk, en,
wij zouden er bijna durven bijvoegen, ook niet in het Plantenrijk,
waarvan Mannetjes en Wijfjes beilaan, .(wij zonderen .hiervan uitJSdermaphro
A A N T E E K E N I N G E i\\ V
phroditifchc Dieren o f Planten, ) van welke het liatde zonder vereeni-
ging kan voorttelen; volgens fchrijven van bonnet, zouden do Blad.
luizen dit echter tot in de negende generatie doen; zoo deze waar4
neming juist is , dan is dit eene uitzondering.
In de Vaderlandfche Letteroefeningen van 1833 , blaJz. 6 9 1 , alwaar
het genoemde Werkje des Heeren martini van gefpen aangekondigd
wordt, vinden w ij, dat ook de Recenfent dezelfde aanmerking maakt
over de onbevruchte eijeren' des Zijdeworm • Vlinders; maar ZijnEd.
voegt e r b i j , dat het echter niet ontbreekt aan waarnemingen van vruchtbare
eijeren, door afgezonderde Wijfjes-Vlinders gelegd. Volgens bij
ons ontvangen herige, bedoelde de Heer Recenfent daarmede de aanhaling
bij pallas, Nov. Act. P h y s ., betreffende de Bombyx Casta; bij
BERNOuiLLY, Mém. de VAcadémie des Sciences, betreifende de Botnbyx
Qttercifolia; bij von nordmann, wegens de Sphinx Populi, Sphinx
Ligusiri, enz.; ook door onzen Landgenoot Profésfor uilkens is iets
dergelijks aangeteekend, in het Werkje: Merkwaard. Voortbrengs. der
Natuur, waar ZijnEd. zeg t, dat fommige Kapellen zonder bevruchting
kunnen voorttelen, en dat dit met den Paauwoóg-Pijidaarc (Sphinx
Ocellata) zetfs gemakkelijk te beproeven is.
A l deze gemelde Vlinderfoorten paren in den gevangen’ (laat, en het
Wijfje legt zeer gereedelijk de eijeren; terwijl er daarentegen vele- VlinJ
derfoorten zijn, die, gevangen zittende, niet willen paren, en offehoon
dit ook al gefchied was, willen de Wijfjes fonts nog geene eijeren leggen;
andere wederom leggen eijeren, gepaard o f niet gepaard hebbende,
die in het laatfle geval fpoedig verdroogen. Het is ons ook menigmaal
gebeurd, gedurende de 60 a 70 jaren, dat wij ons met het opvoeden
van Rupfen en Vlinders hebben bezig gehouden, een’ Wijfjes-Vlinder
uit eene Pop te bekomen, zonder een Mannetje te hebben; als nu dat
.Wijfje niet zeer vlug was, plaatsten wij het in eene opene doos, in de
E 3 vrije