98 n a c h t - v u n d e r s
ringen van het ligchaam des Vlinders, die bij de mannelijken zich in twee
klootsche driehoek-vormige, en een* hartvormigen op het staarteinde doen
opmerken, terwijl de vrouwelijken aldaar slechts twee zoodanige meer
langwerpige, zich van onderen bijna vereenigende, vlekken totonderschei-
ding-teeken hebben.
Aangaande het. verschijnen van dit Insekt in ons Vaderland, zouden wij
eerder tot het eerste gevoelen van den Heer Ver-Hüerl overhellen, dat de
Vlinders, of eigenlijk liever dat de Rupsen of Poppen, bij gelegenheid
dat er Oleander struiken uit de Zuidelijke streken tot ons gebragt werden,
óverkwamen, en dan bij eenen zachten Winter een paar jaar voortteelden,
dan dat de Vlinder zelve, uit die gewesten eene reis naar ons
Noordelijk gedeelte zoude afleggen; wij meenen ook, voor verscheidene
jaren ergens gelezen te hebben, dat zeker Duitscher eenige Oleander
struiken uit Italië hebbende laten komen, men toen het volgende jaar
de Rupsen gevonden had. Wij willen echter het trekken der Vlinders
niet tegen spreken, zoo dit eenige uren afstands betreft, dan van Italië
tot hier, is wat ver, en in de maand October, den tijd des Vlinders,
veeltijds al wat koud.
Dat de voorzorg van den Heer G r o e k e w e g e n om zijne Poppen in eene
warme kas te plaatsen, geenszins overtollig te noemen is, blijkt nog te
meer, door dat ook bij den Heer d’Ailly alhier te Amsterdam, uit eene,
in een slechts matig verwarmd vertrek bewaarde Pop, de Vlinder niet is
te voorschijn gekomen, ofschoon die zich reeds, even als bij den Heer
Ver-Huell, geheel in het Poppenvlies had gevormd.
Naar den tijd dat deze Vlinder te voorschijn komt, schijnt, het ons toe
dat de Eijeren zullen overwinteren, de jonge Rupsjes in. het voorjaar te
voorschijn komen, en dan in Augustus weder volwassen zijn, alzoo zoude
ons Insekt zi,ch maar eenmaal in het jaar vertoonen.