Onze aanzienlijke Vlinder draagt den Latijnfcben naam van Bom-
byx P in t; naar aanleiding van dien, heb ik denzelven den Pijnboom
Vlinder genoemd.
Wandelende in de omftreken van het Dorp Hummelo in Gelderland,
vond ik een’ dezer Vlinders tegen den (lam van een’ Dennenboom
; alle verdere nafporingen, ten einde er meer te bekomen, waren
vruchteloos, evenwel was ik ten hoogden begeerig om de gefchie-
denis van dit fraai Infect geheel en al te kennen, en befloot daarom
tot het doen eener Entomologische wandeling naar het Montferland,
nabij ’ sHeerenberg, waar ik dezen Vlinder meermalen had gevonden,
en -was gelukkig genoeg eenige zeer fraaije en gave Exemplaren
van beide gedachten, tegen de Stammen der Dennenboomen aldaar
te vinden, waaronder een der Wijfjes Vlinders een aantal Eijeren
legde, die allen uitkwamen, doch geene der Rupfen bragt den Winter
door. Zij ftierven allen, en ik vond daardoor bewaarheid, wat ik
hier boven §. i , aanhaalde. (* }
Eeni-
( * ) Zoo trof ook ons dit ongeluk; wij ontvingen te voren vier of vijf malen
Eijeren en ook wel Ropfen, doch altijd ftierven zij vóór of gedurende den
Winter, zijnde het ons nooit gelukt er eene van over te houden«
van het tweede gezin der eerste bende. P. VI.Tab X X IX ,en z . ïa i
Eenige jaren later het Montferland andermaal bezoekende, bad ik
het geluk twee dezer Vlinders, gepaard, bij Fig. B Tab. XXX. a f-T ab .X X X .
geheeld, tegen den Stam van een’ Dennenboom te vinden. Het W ijfje , 'S '•
dat zoo wel als het Mannetje, in kleurfchakeeting van de andere
afbeeldingen verfchilt, ontdeed zich den 17 Augustus van een aantal
Eitjes, bij Fig. 2. Tab. X X IX , in natuurlijke grootte, en bij Fig. 3 Tab. XXIX.
vergroot afgebeeld. Den 2 September wierden de Eitjes blaauw-
achtig gemarmerd, en weldra begonnen de Rupsjes, bij net bruine
vlakje, door de eijerfchaal te vreten, die zij vervolgens geheel en al
verflonden; ik plaatfte de jonge Rupsjes op een takje grove Den,
CPinus Sylvestris') in eene groote Suikerflesch met vochtige aarde,
ten einde het fpoedig verdrogen van het takje voor te komen.
§• 3-
De jonge Rupfen waren bij hunne geboorte als Fig. 4 aantoont, Fig. 4.
en zetten zich tusfchen de Dennennaalden tegen den Tak , doorgaans
met den kop tegen den oxel van de naald. Den 16 September
vervelden zij voor de eerde maal, en waren nu donkerder geworden,
Fig. 5. Den 10 October verwisfelden zij voor de tweede maai van Fig. g
huid, en werden levendiger gekleurd, en fierlijker van teesening, als
13 b a bij