van de vleugelschéeden i enz. verwijdende, het rugschild ‘of dat gedeelte;
hetwelk het borststuk der Kapelbedèkt . barstte open,'de sprietscheeden
Wérdèn”' lós" en beweegdeü, ‘ waarna; Ook- de pootcnscheeden los en
vrij geraakten, hofewel ieder paar opzich zelve bij de einden dan elkander
gehecht bleef. Langzaam trok nu de Vlinder; ha' eerst de sprieten
en pooten geheel uit de scheeden getrokken te hebben, haar achterlijf uit
de Fóppfenschil, en klom toen, 'gezwind loopeiide, naar'de hoogte, om
déér achterover hangende, harè vleugels verder te laten uitzakken."
, ,s • *,
De bijzondere wijze van rusten, aan deze soort van Vlindertjes éigen, is
8. in Fig. 8. voorgesleld /z ij houden het lijf vooraan geheel ih dé hodgte,
en voegen dé voor en middenpooten, zoodanig te zamén1, dat1 dit sléchts
een geheel schijnt ;! de sprieten liggen wanneer zij in volle rust zijn langs
de vleugels.
Te Vergèefs heb ik naar éenig duidelijk kenmerk van Mannetje of Wijfje
gézoëht} 'dit is alléén bij naauwkéurige beschouwing, in de gédaantë
9. van hef achterlijf té vinden. De afbeelding in natuurlijke gróótte Bij Fig.
10.9v ;is'vervaardigd naar een Wijfje ;' en dé vergroote bij Fig. 10.'naar
een mannëtjè* hét lijf van dezen laatsten is niet zoo spits toeloopende,
en een Wéinig naar de hoogte gekromd. ’
Aan de bovengemelde' vergroote Figuur is hef tévens ook duidelijk të
zien;'dat de ondervltugels bijna geheel uit franje bestaan, zijndé"de eigenlijke
vleugels slechts een zeer smal strookje, waaraan deze franje gehecht is.
De bóven vleugels hebben éehé'métaalachtige glans, wiens kleur bij verschillende
rigtingen eenigzins verandert.
s 8- Hoëw$r ik Vele VKnders bij elkander heb gelaten * waarvan sommige
langer dan eene maand zonder voedsel leefden, is het mij echter niet
mogen gelukken daardoo^: Eijereh té bekomen; doch indien ik dezélven
ééns naderhand ‘magtig- Word, zal ik niet nalaten deze bij de afbeelding
van eénig ander soort te Voegen.
Hoogst waarschijnlijk is het, daf dit Voorwerp slechts eenmaal Vjaars
vöörtteelt, zbó als iéder Liefhebber, uit de hiervoor beschrevene levensloop,
wel zal kunnen nagaan.