Geometra Cytisaria erkend, alle stierven, achtteden HEd. het van belang
ter verdere nasporing, zoo mogelijk eenige Wijfjes Vlinders te vangen»
om daardoor de Eijeren dezer soort tc bekomen; den Wel Edelen Heer
d ’ A i l l y mogt dit dan ook eenige dagen later gelukken, en een door zijn
Wel Ed. gevangen Wijfje , ontdeed zich van 25 a 30 langwerpige fraai
groene Eitjes, welke kleur na weinige dagen in grijs veranderde, waaruit
alzoo met veel waarschijnlijkheid was op te maken dat zij bevrucht waren;
spoedig ontdekte men dan ook met behulp van een vergrootglas, de
Rupjes in dezelve, en kwamen in het begin van Augustus te voorschijn»
latende de ledige doppen onaangeroerd.
De in Gelderland vrij algemeene Heester, waarop de volwassene Rupsen
gevonden waren, bij het uitkomen der Rupjes, niet voorhanden heb »
bende, nam onze vriend de Heer d ’A i l l y de proef met de bladen der
Cylisus Laburnum^ bij ons onder den naam van Gouden-Regen bekend;
on daar het zijn Ed. al dadelijk en in het vervolg bleek.dat ook dit voedsel
de Rupjes niet onaangenaam was, hebben wij den Hollandschen naam
voor dezen Vlinder van dit gewas afgeleid, waarvan ook naar gedachten
de Latijnsche afkomstig is.
Vier dagen nadat de Rupjes uit de Eijeren gekomen waren, veranderden
zij reeds van huid, en na een zelfde tijdverloop ten tweeden male, doch
weigerden toen het hun voorgelegd voedsel, en bleven niet tegenstaande
de nog voldoende frischheid der bladen als levenloos op dezelve zitten;
het bleek dus alras zij in dezen staat den winter zouden doorbrengen, en
het gewoone gevolg hiervan, door den Heer d ’A i l l y gevreesd, beyes*-
betigde
zich helaas dan ook, toen zijn Ed. in de Maand April des volgenden
jaars, de eerst ontluikende blaadjes aan de Rupsen voorlegde,
vindende er slechts drie van in het leven, van welke er nog twee het
voedsel weigerden en spoedig stierven, de derde echter had nog genoegzame
kracht behouden, en zettede zich na eenige dagen om ten derdemale
te vervellenj en, het geen als eene bijzonderheid vermelding verdiend,
veertien dagen verliepen er eer het als herleefde diertje zich van zijne
huid ontdeed en in beweging geraakte, het begon toen weder aan
een voorgelegd versch blaadje te vreten en nam, hoewel zeer langzaam,
zigtbaar in grootte toe, bleef echter, even als de vorige gevondene volwassene
Rupsen, zeer traag in hare bewegingen, bijkans onafgebroken op dezelfde
plaats zitten, en vervelde eerst tusschen den 24sten tot den 30stan Mei teij
vierdemale. De heldere witte zijden streep was nu veel duidelijker zigtbaar
dan te voren, en het voorste gedeelte der Rups had een meer vierkant
dan rond aanzien verkregen, hetgeen vooral vermeerderd wordt door
dat in den rustenden stand, die voor deze Rupsen soort steeds de meest
geliefde schijnt, de voorpooten geheel plat tegen het lijf getrokken worden;
den 16 Junij veranderden de witte zijden slreepen der Rups in
schoon rozenrood; zij verliet de bladen en scheen het vermogen zich
daaraan vast te houden geheel verloren te hebben; daar zij inlusschen in
lang nog zoo groot niet was als die in het vorige jaar gevonden waren,
vreesde onze vriend d ’A i l l y voor eenen ongelukkigen uitslag, doch weldra
bevestigde het diertje zich zeer luchtig tusschen een blaadje en het glas
waarin het zieh bevond, en veranderde drie dagen daarna in een gaaf,
bij Fjg. 4 en 5 afgebeeld Popje. Fig. 4,
In de eerste helft der volgende maand Julij, kwam midden op den dag
hieruit een Mannetjes Vlinder te voorschijn, afgebeeld bij Fig. 6 , heb-Fig. 6.
bende onze vriend V e r - H u e l l de goedheid bij Fig. 7 , eene afbeelding te Fig. 7 .
voegen van een Wijfjes Vlinder uit zijne eigene verzameling; beide ge-
S 2 slach*