mCET-^VLINDERS t '.Eve ede Ge zni3W*3£ER. S TE BENDE. NEDERLANDSGHE INSERTEN,
B E S C H R E V E N en A F G E B E E L D .
Z E S D E DEEL .
ZEVENDE VERHANDELING
O V E R DE
N A C H T - V L I N D E R S ,
van h e l TW E ED E G E Z IN d e r E E R S T E BEND E .
DE B R I L D R A G E R .
P . V I . Tab. V I L
§• g
E r beftaan een aantal voorbeelden, dat Vlinders van ééne en de-
zelfde foort door kleur en teekening zóó zeer van elkander verfchil-
len, dat men bij eene oppervlakkige befchouvving geneigd zoude wezen,
ze voor verfchillende foorten aan te zien; bij den Vlinder, die bet
onderwerp dezer Verhandeling zal uitmaken, in het Latijn Noctua
Conspicillarit genaamd, vindt men zulks weder bevestigd; de vlammen
op de bovenvleugels toch zijn bij onderfcheidene exemplaren zoo uiteenlopend
genuanceerd, en van het licht-grijze tot donker-bruine
fpelende, dat er bijkans geene twee geheel elkander gelijkende Vlinders
zijn aan te treffen ; desniettegenftaande blijven al de teekeningen
zich vrij gelijk, vooral een paar kennelijke vlekken, die dan ook
voor den Hollandfchen naam dezes Vlinders aanleiding gaven aan den
F Wel-
\