ontelbare graauwe puntjes vrij digt bezet. Aan den benedenrand opdrie vierde
der vleugellengte staat eene opeenhooping van die puntjes alzoo eene vlek *)
schijnende te zijn en aan de vleugelspits is eene andere ophooping, doch
minder duidelijk. De ondervleugels zijn even als alle franje roodachtig grijs.
Aan de onderzijde zijn de vleugels donkerder grijs met eenen fraaijen zilveren
weêrschijn. De borst, het lijf en de pooten zijn wit met een vaal-
rooden tint. De voor- en achterpooten hebben aan de heup en de laatste
ook aan de gedoomde schenen vrij lange graauwe haren.
Dat ons diertje slechts eene generatie heeft in het jaar blijkt daaruit, dat
men de jonge rupsjes in de kromme kokertjes reeds in September aantreft;
zij overwinteren dus. De gedaante van het ei en de plaats, waar het gelegd
wordt, zijn nog onbekend.
In geheel gematigd Europa schijnt dit insect voor te komen; aan jonge
entloten van perenboomen is het een merkbaar nadeelig insect, dat evenwel
bij een naauwkeurig onderzoek ligt in het oog valt.
*) E r bestaat eene verscheidenheid van deze kokermot, welke dit bruine vlekje mist.
S. v. V.
VERKLARING VAN PLAAT 28, boven-gedeelte.
Fig. 1. Een zeer jong rupsje in zijn kokertje.
» 2 . Een ander, dat onder is.
» 3. Het regto kokertje op een perenblad, dat
door de rups afgeknaagd is.
» 4 . Het volwassen rupsje, buiten het kokertje,
vergroot.
• 5. De pop, vergroot.
» 6. De vlinder op de rugzijde, vergroot.
» 7 . De vlinder in profiel en met opgerigte
vleugels, vergroot.
9
ACHTSTE DEEL N°. 28.
SCOPÜLA OLIVALIS, W. V.
Vergelijk:
Treitschke, Schmett. von Europa, VII. bl. 65.
Hübner, Samml. Eur. Schmett., Pyral. Tab. 8, fig. 52.
Van den Heer A. S t e e n b e r g e n te Hoogeveen ontving ik de teekening,
welke gediend heeft voor de vier figuren op het benedenste gedeelte van
Plaat XXVIII. Zijn Ed. deed deze welwillende toezending vergezeld gaan
van de volgende aanmerkingen:
//Het rupsje, afgebeeld bij a, vond ik tusschen twee bladeren van een’
klimop-plant, den 22en April. Het was zeer vlug en schuw, bruinachtig geel
van kleur met eene breede blaauwe streep in de lengte over den rug en
regelmatig bezet met zwarte stippen. Kop en voorste geledingen dezer rups
zijn vergroot afgebeeld bij b. Ik voedde dit rupsje met de bladeren van genoemden
struik tot den derden Mei, wanneer het zich tusschen twee bladeren
tot zijne gedaanteverwisseling voorbereidde. Het popje was zwart van
27*