vele platen vroeger bittere klagten vernomen hebben, die allezins gegrond
waren, en ook zelve geuit hebben; doch dit punt, 't geen overigens van
groot belang is, daar de tèekenaar zich slaafsch moet houden aan het hem
voorgelegde model en de colorist zich geenerlei afwijking in de kleur mag
veroorloven; dit punt, zeggen wij, daargelaten, zoo moeten wij als onze
meening opgeven, dat de beide vlinders, op Tab. XXVII van het 7de deel
voorgesteld, eene van de Scrophulariae verschillende soort uitmaken, 'en het
zou ons niet verwonderen zoo zij tot de Cucullia Lychnitis E n g r . .behoorden.
Het is ons niet mogelijk daaromtrent andere werken na te «laan dan de
boven aangehaalde, bijzonder die van Guenée en de Annales de la Société Fntomo-
logique de France, Tom. 2. p. 8. pl. 1. Volgens deze laatste zouden wij
de rups voor die van Lychnitis moeten houden, en de vlinder, als afwijkende
van alle daar afgebeelde zes soorten, voor eene eigene soort. Wij
twijfelen dus; doch de bezitters van het werk van Buponchel en van Freyer’s
Beiträge kunnen omtrent deze zaak zeker betere inlichting geven. Ik moet
hierbij de aanmerking niet achterwege laten, dat Guenée in gemeld werk bij
de Cucullia Scrophulariae W. V. de plaat van dit Insectenwerk, D. III.
Tab. XV aanhaalt, waar volgens het opschrift de Cucullia Verbasci L. af-
gebeeld is, maar ook dat hij op de vorige bladzijde zegt: En général, les
figures des anciens auteurs, et même celles des Auteurs modernes, sont trop
peu précises pour qu’on puisse les citer avec une entière certitude.
Wat nu de levenswijze van deze soort betreft, wij hebben onze rupsen
gevonden op de Scrophularia nodosa en hen daarmede gevoed, doch onze
aanteekeningen omtrent hare wijze van leven, ver veiling en verpopping zijn
verloren geraakt, zoodat wij onze toevlugt zullen nemen tot het afschrijven
der aanteekening van c. b . v o e t bij zekere teekening onder ons berustende,
en waarin wij ten stelligste de Scrophulariae, W. V . herkennen. V o e t zegt:
//Deze rupsen vond ik in de maant Augustus. Sy besponnen sig ineen
bruin spinsel tusschen de dorre blaan en het sant daar de dorre blaan op
leiden; doch dit spinsel was geen afbeelden waart. Int laast van de volgende
maant Sept. deed ik eenige deser spinseltjes los, en vont het rup-
sevelletje afgestroopt, een bijna ordinair gulde popje met dit onderscheit dat
de punten der vleugelen en snaveltje veel meer als int gemeen in andere
gulde popjes onder uitstaaken over de ronde kringetjes van het onderlyf.
In May van het volgende jaar kreeg ik uyt al mijn gulde popjes maar dit
een uyltjen, soo dat my onbekent is wat onderscheit dat tusschen de mannetjes
en wyfjes van dees soort van uyltjes is, want in sommige is heel
groot en in andere byna geen onderscheit in het' uyterlyke ansien.
Met potlood is daaronder geschreven door dezelfde hand: //Ook is an-
merkelyk dat somtyds het diertje twe jaar gulde pop blyft eert uyltje wort.”
Hieruit blijkt dat v o e t meer dan een vlinder dezer.soort gehad heeft, doch
hij spreekt niet verder van het' onderscheid der kunne. V o e t leefde bij afwisseling
te Zwol en te ’s Gravenhage.
Daar de Scrophulariae dikwijls met aanverwante soorten verward wordt,
is het moeijelijk met stellige zekerheid op te geven, in welke landen zij
aangetroffen wordt, doch vermoedelijk komt zij door geheel het Westen en
midden van Furopa voor. Het verschil tusschen de aanverwante soorten is
bezwaarlijk in het kort op te geven, doch wij willen het beproeven. Verlaad
heeft de grootste en bontste rups, die meer geel in de zijden heeft
dan de volgende, en op soorten van Verlascwn leeft; de vlinder is mede
de grootste en heeft den scherpst getanden vleugelrand; de voorrand is donkerder
dan bij de anderen, er is meer wit van de bovenste halvemaan naar
den zijrand der vleugels, de ondervleugels zijn donkerder en de bruine streep
op het achterlijf houdt op de 3de of 4de geleding op. Scrophulariae heeft
eène rups, die een weinig korter is , en kleiner gele vlekken in de zijden
vertoont, en daarbij uitsluitend op Scrophularien leeft. (Onze plaat stelt
de rups wel wat te lang voor.) De vlinder is kleiner, meer geelachlig van
algemeenen tint; de tanden der vleugels zijn kleiner; er is minder wit van
het bovenste halve maantje naar den zijrand; de voorrand en de ondervleugels
zijn lichter.
Lychnitis heeft eene gele rups met oranje dwarsbanden en tijgerachtige
vlekken, welke weder op Verlascum leeft, en haar vlinder is van een zeer
heldere okerkleur en veel kleiner dan de beide vorige soorten; de ondervleugels
zijn voornamelijk veel geler en lichter; er is een onduidelijk begrensde
witte vlek van de halve manen naar den zijrand, de voorrand is
slechts weinig bruiner dan het midden, en de streep op het achterlijf loopt
even als bij Scrophulariae door tot aan het einde. Thapsiphaga eindelijk
heeft eene witte rups met gelen streep in de lengte over den rug, en bijna
zonder zwarte vlekjes. De vlinder is niet veel grooter dan Lychnitis, veel