YIII
m
ACHTSTE DEEL IV0. 1.
P2la7a.t. H E SPE R IA SYLVANTJS, E. 36.
43. .
42.
13.
14. Vergelijk voor het volmaakte Insect:
Ochsenheimer, Die Schmetterlinge von Europa, I, s. 226.
3. H übner, Pap. Tab. 95. f. 482, 483 et 484.
31. Het Ei, de Bups en de Pop zijn, voor zoo verre ons bekend is, nog niet beschreven.
30.
49.
50.
49.
34.
49.
49.
38.
18.
37.
49.
44.
16.
28.
25.
11. 6.
48.
46.
28.
45. 2212..
Omstreeks, het midden der maand Augustus 1847, ontdekte ik aan eene
plant van het zoogenaamde lintgras, staande op mijne plaats onder Empe,
het boveneinde van eenige der bladeren op eene merkwaardige wijze opgerold
en met drie of vier fijne witte draadjes aan het overige gedeelte dier bladeren
verbonden en als het ware vastgenaaid, terwijl hej* daaronder afge-
vretene kennelijk het verblijf een er rups in het opgerolde gedeelte verried
(zie fig. 1); eene rups, 'zooals ik aldra vermoedde, tot het vlinderge-
slacht Hesperia Ochs. behoorende, daar ook mijne vroeger op aardbeziën
gevondene rupsen van Hesp. Alveolus (Deel VI. tab, XLI), op dergelijke wijze
de bladeren vastsponnen en hiervan ook de Surinaamsche en andere uitland-
sche soorten onderscheidene voorbeelden opleyeren (*). Een dier bladeren
losgemaakt hebbende, werd ik in deze mijne opvatting versterkt, daar het
voorkomen van het rupsje, hetwelk ik daarin, gelijk vervolgens in de andere
bladeren vond, allezins met dat van het genoemde geslacht overeenkwam,
zijnde, zoo het schijnt, het eenparig licht groen van het ligchaam en inzonderheid
de zwarte of donkerbruine kop wel als bepaalde en doorgaande
kenmerken van alle rupsen der Hespenen aan te merken (f). Immers komen
de afbeeldingen der Exotische soorten ook daarin met de door mij waar-1
genen koomoleznwea rotvenereen. Intusschen had de rups van Alveolus eenen geheel ronden — de nu gevondene eenen meer ovaalgevormden donkerbruinen
kop. Bij fig, 2 is een zoodanig rupsje, twee of driemaal verveld zoo het mij
toescheen, door mij afgebeeld en bij fig. 2* een ander, zooals het zich in
een gedeeltelijk reeds afgevreten blad nog verblijf houdende, vertoonde; de
(*) Zie Stoll’8 vervolg op Crahkr , UUlandscie kapellen, en de Surinaamsche vlinders bij
den(f u) itUgeitv edre dbeezsecsh. rijving der rups en pop van R . Lineola, Bouwstoffen voor de Fauna v. Nedl.
I D. 187 blijkt duidelijk in hoever afwijkingen van de door mij opgegevene kenmerken der
Hesperiën voorkomen. Jammer is h et, dat daarvan geene afbeeldingen zijn gemaakt.
VIII. 1