u
het midden van den rug en aan weerszijden loopen ligt geelachtige streepen.
De eerste geleding heeft een bruin schild, door een lichter streepje in
het midden verdeeld. De smalle staartklep is bruin, de inkervingen der
geledingen zijn naar achteren lichter en naar voren donkerder gekleurd. De
buik is vuil geel; de stigmata zwart.
Deze rups is zeer levendig van aard, verlaat in den gevangen staat
dikwijls hare woonplaats, en tracht op alle mogelijke wijze te ontsnappen,
waarom het glas of de suikerflesch, waarin zij bewaard wordt, zorgvuldig
dient gesloten te worden.
Wanneer de tijd harer verpopping daar is, gewoonlijk tegen het einde
van de maand Julij , vervaardigt zij in eene ruime holte van den stengel
een hecht met plantenvezels vermengd spinsel , bij Pig. 2 afgebeeld als
gedeeltelijk weggenomen; de -overige holte van den stengel is met afknaag-
sel voor een gedeelte opgevuld. Vervolgens plaatst zich de rups met den
kop naar beneden en doorknaagt al dé omkleedsels van den stengel bij a
tot op een dun vliesje, waardoor de vlinder bij het uitkomen heen breekt,
het ledige poppenhulsel achterlatende.
De pop, bij Pig 2 voorgesteld, is die van eenen vrouwelijken vlinder en
is grooter dan die van den mannelijken vlinder, bij Pig. 3 afgebeeld. Zij
is lang gestrekt, bruingeel van kleur, de inkervingen bruin, en van boven
met eene naar beneden gebogene spits voorzien, welligt dienstig om
door het bovengemeld vliesje bij het uitkomen van den vlinder heen
te boren.
Het staarteinde, bij Pig. 4 voorgesteld, is tepel vormig en van onder met
twee geaderde knobbels, aan het einde met eenige haakjes, waarmede zij
aan het spinsel bevestigd is.
Na verloop van ongeveer drie weken breekt de vlinder het vliesje door
en kruipt naar buiten.
45
Deze vlindersoort wisselt zeer in grootte en in kleurschakering af. Het
vliegend wijfje,-bij Pig. 5, is naar een der aanzienlijkste stukken afgebeeld.
De kleur der sprieten is okergeel; die van den mannelijken vlinder zijn zeer
fijn gekamd. De borst is van de kleur der vleugels, de halskraag, in het
midden met eene uitstekende punt; het achterlijf van de kleur der on-
dervleugels. De vleugeladeren zijn wit en daar, waar de midden-ader
zich in stralen verdeelt, is een wit puntje met een bruin oogje; op iedere
der witte uitstralende aderen ziet men een donker puntje, en verder naar
buiten tusschen de witte aderen eene dergelijke rij puntjes of liever streepjes.
Langs de buitenzijde der vleugels tusschen de aderen staat eene rij
halvemaan vormige zwarte vlekjes, waarop eene dergelijke rij van bruine
volgen. De franjes zijn uitgeschulpt bruin.
Verder ontwaart men op de vleugels hier en daar bruine vlekjes, —
waarvan twee op de benedenader zijn geplaatst.
De ondervleugels zijn lichter van kleur met eenen bruinen band tusschen
de aderen, aan den buitenrand bruine boogvormige streepjes. De bruine
franjes zijn uitgeschulpt.
De mannelijke vlinders zijn doorgaans donkerder van kleur, zo.o als bij
Pig. 6 is afgebeeld.
Eene verscheidenheid, welke door e s p e r (pl. 148. f. 1) Nervosa genoemd
wordt, en door k in d e r m a n n verzonden, door f r e y e r en h e r r ic h s c h ü ffe r
afgebeeld is onder den naam van Fraterna, onderscheidt zich slechts doordien
de bovenvleugels geheel zwartachtig bruin zijn, met lichter gekleurde
aderen, doch zonder punten noch streepjes.
Dat deze vlinder zich slechts eenmaal in het jaar vertoont, blijkt uit
zijne geschiedenis.
Arnhem, 4 Maart 1857. VEE HUELL.