ACHTSTE DEEL \°i 40
NOCTUA BELLA, BORKII.
Vergelijk voor deze Vlindersoort:
II übner, Samml. Eur. Schmett. Noct. Tab. 101. fig. 477.
Treitschke. Schm. v. Eur. V. 2. bl. 121.
B orkhausen, Eur. Schmett. IV. bl. 605. N°. 253.
Snellen, Tijdschr. v. Entorn. D. I. bl. 110.
De rups, waaruit deze vlinder voortkomt, is mij welwillend door den
ijverigen Entomoloog den WelEd. Heer P . C. T. S n e l l e n met volgende aan teek eningen toegezonden.
Van Noclua Bella, in de omstreken van Botterdam nog al aan te treffen,
komen jaarlijks twee generatien voor. De overwinterende rupsen worden in
September voornamelijk op wilde zuring gevonden en zijn alsdan half, volwassen,
iets lichter van kleur en teekening dan de volwassen rupsen. Zij
nemen, gedurende het najaar en den winter weinig in grootte toe. Hoe
veel malen zij gedurende dat tijdsverloop vervellen, is mij onbekend, doch
in het laatst van Maart verwisselen zij nog eenmaal van huid en naarmate
de winter korter of langer van duur is geweest, zijn zij vroeger of later
volwassen. Voor de maand Mei zijn zij ingesponnen en verpopt.
De vlinder ontwikkelt zich na verloop van vier of vijf weken. Tegen het
einde van Mei en in het begin van Junij komen de vlinders te voorschijn
uit de poppen, die in het laatste van April waren ingesponnen.
De rupsen van de tweede generatie heb ik volwassen in het laatste van
Julij gevonden en daaruit de vlinders, na verloop van drie weken, verkregen.
Zij hebben veel te lijden van de roof-insecten, want van twee en dertig
rupsen zijn in 1855 slechts zes vlinders uitgekomen; al de overigen waren gestoken.
Het is voornamelijk bij Botterdam, dat zij het meest gevonden worden, bij ’s Gravenhage zijn zij zeldzamer.
Tot dus verre de mededeelingen van den Heer P. C. T. S n e l l e n .
Toen ik den 26 Maart twee dezer rupsen ontving, waren zij nagenoeg
volwassen. Ik voedde haar met zuringsoorten en Alsine media; volgens
T reits.chke vreet zij ook Plantage lanceolata, langbladige weegbree. De
40