ACHTSTE DEEL \°. 14.
NONAGRIA SPARGANII, Hura.
Vergelijk voor deze Vlindersoort:
Hübnbe, Samml. Eur. Schmett. Noct. Tab. 118, Fig. 549 et 550.
Treitschke, Schmett. v. Eur. V, 2. bl. 323.
Espeb, Eur. Schmett. Th. TV. Tab. 148. Noct. 69. Fig 2 et 3.
Guenée, Species gén. des Lépid. p. 108.
De rups, waaruit deze vlinder voortkomt, leeft in hetzelfde gewas, als
de voorgaande en is door den WelEd. Heer P. C. T. Snellen gelijktijdig
gevonden en aan mij toegezondenzelfs worden niet zelden de rupsen van
beide soorten in eene en dezelfde plant aangetroffen.
Deze rups is niet zoo onrustig in de gevangenschap als de vorige, en
verlaat niet ligt haar donker verblijf in den stengel. Zij is lang en gestrekt,
licht groen van kleur, met bruinachtige zijdestreepen, eenen groenen
streep over den rug, met den kop lichtgeel, en bruine kaken. De
staartklep is bruinachtig en fijn behaard, de stigmata zijn donkerkleurig.
Op sommige rupsen ontwaart men twee blaauwe stipjes op iedere geleding;
op diegene, welke meer geelachtig van kleur zijn, zijn die stippen
niet bemerkbaar.
De tijd van verpopping heeft zij met de voorgaande soort gelijk. De
wijze hoe zij zich tot dien overgang schikt, is echter verschillend daar
zij zich met den kop naar beneden gerigt onder een deksel van spinsel in
eene ruime holte van den stengel plaatst, waarvan zij de bekleedsels doorknaagt
tot op een dun vliesje, bij a. waar een der bekleedsels gespleten en
de zijden van elkander gebogen zijn voorgesteld.
Het ronde gaatje bij b is naar alle waarschijnlijkheid de uitweg van een
dezer rupsen, wanneer zij een anderen stengel moeten opzoeken uit gebrek
aan voedsel.
14