hetgeen waarschijnlijk met verscheidene andere soorten dezer familie, waarvan
zulks nog niet vaststaat, insgelijks het geval zal wezen. — Zonderling was
het dat geen enkele mijner poppen den winter overbleef en dat al mijne
overige rupsen toen slechts naauwelijks halfwassen' waren, hoewel zij uit
eijeren van denzelfden moedervlinder waren voortgekomen. Ik verkreeg nu
weder eijeren, doch deze droogden in. — Een toevallig verzuim stelt mij
in staat om hier nog eene aanmerking bij te voegen ten aanzien van
de groote koude, die deze soort van rupsen kan verduren: ik had namelijk
mijne overgeblevene diertjes die reeds lang opgehouden hadden te
eten, bijna zonder eenig dor blad in eene suikerflesch aan de vorst blootgesteld
laten staan, toen ik er op een’ morgen in Januarij naar ziende, ontdekte
dat eenigen aan het dorre blad en tegen de flesch vastgevroren waren
en de meesten grootendecls verstijfd. Ik zoude hen nu zeker weggeworpen
hebben, zoo ik mij niet herinnerd had, dat E r e y e r in zijne Neue Beiträge
(Vol 1. pag. 180) verhaalt, dat de rupsen van Xylina Bectilinea bij hem
eens zoo sterk bevroren waren geweest dat zij, bij het uit de doos schudden
als beenen rammelden en zoo hard als steenen geworden waren, doch
dat zij in een warm vertrek gebragt zijnde, niettemin allen herleefden en
later de vlinders leverden, hetgeen hij met regt als een bewijs aanhaalt, dat
sterke koude bij Insecten zonder warm bloed, niet ligt doodeli.ik is. In
de gelegenheid zijnde de ondervinding te raadplegen, besloot ik "natuurlijk
de proef te nemen en bevond werkelijk dat mijne rupsen, in een matig
verwarmd vertrek geplaatst, binnen weinige uren zoo al niet allen toch
voor het grootst gedeelte weder bijkwamen. Ik hield hen nu op mijne kamer
en gaf hen kropsalade, waarvan zij echter zoo overmatig aten, dat ik door
dit voedsel, binnen een paar dagen een veel grooter aantal verloor dan
zulks door dë koude het geval geweest was. Met de Weegbree hield
ik er wel nog eenigen in het leven; doch ook deze schenen wat veel geleden
te hebben en stierven langzamerhand uit, zoodat ik er in het begin van
Maart geene enkele meer overhield.
De afbeelding, die freijer van de rups geeft, komt vrij wel met de
mijne overeen; echter heeft hij zich een zeer donker exemplaar tot voorbeeld
gekozen; als voedsel geeft hij ook aardbeziën op.
De vlinder is in Holland niet zeldzaam en de rups wel de meest gewone,
die men in het voorjaar onder dor blad aantreft. —« Volgens treitschke
en freijer komt hij in Duitschland, volgens wood in Engeland en volgens
de selys-longchamps ook in Belgie voor.
__________ DE ROO v. W.
VERKLARING VAN PLAAT 15.
Fig. 1. Hei ei op de natuurlijke grootte. I Fig. 9. De volwassen rups.
r 2. Het ei vergroot. * 10. De pop.
«- 3 . Het rupsje voor de eerste vervelling. » 11. Het staarteinde der pop.
* 4. Het rupsje voor de tweede vervening. » 12. De mannelijke vlinder.
• 5. Het rupsje voor de derde vervelling. | » 13. De vrouwelijke vlinder.
m 6 , 7 en 8. Verschillende afwijkingen in kleur der rups voor de laatste vervelling.