ACHTSTE DEEL N°. 9.
TRIPH A EN A JANTH INA, F.
Vergelijk voor deze Vlindersoort:
Hübner, Samml. Eur. Schmett. Noct. Tab. 21 fig. 100. (fem.)
E sper, Eur. Schm. Th. IV, Tab. 104. Noct. 25. fig. 4 en 5. pag. 150.
T reitschke, Schm. v. Eur. V. 1. bl. 269.
Freyer, Neue Beitr. 3. 95. Tab. 262.
Van het geslacht Triphaena, waartoe deze vlinder behoort, zijn tot op
heden in ons Vaderland zeven soorten bekend, van welke reeds vier, Pro-
nubat Innuba, Orbona en Fimbria in dit werk opgenomen zijn, zoodat nu
nog slechts Interjecba en Subsequa ter behandeling overig blijven.
Voor zoo verre ik heb kunnen nagaan, is het ei van TripkaenaJanthma
even als dat van alle tot hetzelfde geslacht behoorende soorten, waarvan
de wijfjes zelden in gevangenschap paren of zich van hunne eijeren ontlasten,
onbekend. — De rups overwintert. Zij werd in de laatste twee jaren
door mij vrij menigvuldig in het voorjaar onder dorre bladeren aangetroffen;
echter gelukte mij zulks nimmer vroeger dan in 1856, toen ik haar reeds
in het begin van Maart in verschillende grootte vond. De nog zeer kleine
rupsjes (fig. 1 en 2) hebben een’ eenigzins spanrups-achtigen gang en zitten in
rust even als sommige Geometrae, gaarne in eene opwaartsche rigting met
den kop en de eerste leden spiraalsgewijze gebogen.
Hare kleur wisselt af tusschen vaal groen, bruin en vleeschkleurig; allen
hebben een witten streep, die van den kop over den rug tot op de vierde
9