geworden. Met het gewapend oog kon ik op dit nieuwe rupsje geen spoor
ontdekken, dat het insgelijks reeds eene prooi van een dergelijk insect was
geworden. Het liet zich wilde zuringsoorten zeer goed smaken, nam in grootte
toe zonder dat ik het van huid zag verwisselen, en was omtrent den 20en Junij
volwassen, zoo als het bij fig. 1. afgebeeld is. Het had toen eene helder
groene kleur, met eene rozenroode ruggestreep, door eene donkerder streep
in het midden verdeeld, langs de zijden insgelijks rozenrood. De geheele
rups was zeer digt met fijne haartjes bezet, waardoor zij een borstelig voorkomen
had. De kleine, steeds verborgene kop was licht rood; van onderen
was het overige witachtig, met zeer korte, eenigzins donkerder gekleurde
buikpooten.
Op den 21sten Junij, nadat zij een paar dagen stil had gezeten zonder
zich te voeden, spon zij tusschen de bloemen van de zuring eenige fijne
draadjes om zich heen, en verpopte den 23sten daaropvolgenden, gelijk is
voorgesteld bij fig. 2.
De pop is kort en gedrongen, van eene geelachtige groene kleur. Over
den rug loopt eene roode streep (fig. 2 en 3). De luchtgaten zijn lichtgeel;
de vleugelscheeden hebben eenige olijf kleurige langsstreepjes en zijn met
rood omzoomd; overigens is de pop zeer fijn met zwart bestippeld. Onder het
microscoop beschouwd waren deze zwarte stipjes kleine dubbele haakjes,
waarmede zij met uitzondering der vleugelscheeden, bezet.is, zoo als bij a
het achterlijf van onderen, en bij b een dezer haakjes, sterk vergroot, is
voorgesteld.
Acht of negen dagen voor het uitkomen van den vlinder wordt de pop
langzamerhand donkerder van kleur, eindelijk zeer donker bruin, en kort
daarop, den 9den Julij, verliet de vlinder het poppenhulsel en tot mijn
groot genoegen was het werkelijk Polyommatus Phlaeas van het mannelijk
geslacht. Hij zette zich, nadat de vleugels volgroeid waren, in volkomen
rust, als bij fig. 4. is afgebeeld, met de voorvleugels bijna geheel tusschen
de achtervleugels verborgen.
Vliegende is hij bij fig. 5 voorgesteld. Kop, borst en achterlijf zijn
blaauwachtig zwart, de oogen bruin, met wit omboord; de palpen grijs; de
sprieten bruin en wit geringeld. De voorvleugels zijn goudglanzig vuur-
kleur met eenen breeden, aan de binnenzijde eenigzins golvenden rand.
Deze is zwart met eenen blaauwen weerschijn. Bij den bovenhoek staan in
eene schuinsche rigting drie zwarte vlekjes, daar onder twee dergelijken,
en bij den benedenrand nog twee, zeer digt bij elkander. Aan het worteleind
ziet men een klein rond, en op het midden van den vleugel een
vierkant zwart vlekje. De franjes zijn bruinachtig grijs.
De achtervleugels zijn zwart met eenen blaauwen gloed; langs den buitenrand,
tot op twee derde van den vleugel loopt een van onder getande
vuurkleurige band, met een klein staartspitsje.
Naar alle waarschijnlijkheid is de blaauwe gloed over het zwarte gedeelte
der vleugels van korten duur, en best te zien bij pas uit de pop gekomen
vlinders, daar bij die, uit mijne verzameling genomen, om tot voorbee
der overige afbeeldingen te dienen, het zwart eenen bruinen gloed schijnt
verDkree gvelnie gteen dhee bvbreonu.welijke vlinder, bij fig. 6 afgebeeld, is iets grooterdan
de mannelijke, overigens van dezelfde grondkleur, maar iets lichter. Bovendien
zijn de voorvleugels meer afgerond en bij sommige voorwerpen staan
boven den gelanden band, langs de achtervleugels, eenige licht blaauwe
stipjes, en op het midden van die vleugels een flaauw, halvemaanvormig
donkerder streepje, dat ook bij den mannelijken vlinder aanwezig is.
De onderzijde van den zittenden vlinder (verg. fig. 4) heeft de voorvleugels
levendig vuurkleur, zonder glans; de breede buitenrand is hier geelachtig
grijs, aan de binnenzijde met vier bruine vlekjes, waarvan het onderste het
grootste is. De zwarte vlekjes op het midden des vleugels zijn lieht geel
omzoomd.
De achtervleugels hebben dezelfde kleur als de breede zoom op de onderzijde
der voorvleugels, met eenige zeer kleine, half zwarte en witte
puntjes en langs den benedenrand eenen rooden getanden band, welke met
lichter en donkerder grijs omzoomd is.
Dat ook deze vlindersoort in kleurschakering varieert blijkt uit de volgende
afbeeldingen.
De afwijking bij fig. 7 is om het witglanzende in plaats van vuurkleurige
opmerkenswaardig. Zij is mij door de welwillendheid van mijnen
geachten vriend, den Heer A. J. v a n E y n d h o v en , uit zijne rijke verzameling
ter afbeelding toegezonden en is afkomstig uit die van den Heer
J. C. H. V a n W a l c h r e n , die het met nog een ander dergelijk voorwerp in den
omtrek van Brumrnen schijnt gevangen te hebben. Dit exemplaar is alzoo
in zijne verzameling overgegaan, even als dat van den Heer V a n L e n n e p , waarvan in de Bouwstoffen I. D. 4 st. bl. 220 melding wordt gemaakt, dat
echter van veel ouder dagteekening is.
Deze afwijking kan gehouden worden voor de varietas Schmidtii, pl* 10.
fig. 3. van G e r h a r d ’s Mon» der Lycaenen. Ook de Heer J. W. L o d e e s e n heeft deze afwijking in den omtrek van Amsterdam gevangen en mij welwillend
ter afbeelding toegezonden. E n g r am e l l e bekwam deze en andere
variatien, die hij afbeelde, uit Duitschland.
De reden die mij aanleiding gaf mij tot den Heer L o d e e s e n te wenden,
was daarin gelegen, dat ik mij voorstelde volgens ingewonnen berigten dat
de afwijking, op de Tijtelplaat van het deel V van dit werk voorgesteld, in
het bezit van dien natuuronderzoeker kon zijn. Hierin werd ik echter te
leur gesteld; doch ik ben ten vollen overtuigd, dat wijlen de Heer v a n
L e e n h o f e d e l ’e s p ie r r e , Burgermeester van Doesburg, haar eene lange
reeks van jaren geleden, bij Drempt gevangen heeft. Ook is zij volgens
S e p p eene enkele keer in de duinen bij Haarlem gevangen.
De voorvleugels zijn bij die afwijking licht vuurkleur; de zwarte vlekken
zijn wit en het overige zwart op de vleugels is licht paars.
Bij Eig. 8 heb ik eene variëteit uit mijne verzameling, bij Doesburg gevangen
afgebeeld, die donker van kleur is met de zwarte vlekken op de voor